Westbroek
park
Het terrein
Het Westbroekpark is tegenwoordig een geliefd park te midden van mooie villawijken. Je kunt je dan ook nauwelijks voorstellen dat hier vroeger een ongerept, maar tamelijk ontoegankelijk duingebied lag, dat niet geheel ten onrechte ‘de wildernisse ‘ werd genoemd.
Maar toen halverwege de 19-de eeuw overal in de steden stadsuitbreidingen op gang kwamen en de vaak veenachtige bodem met zand moest worden opgehoogd begon men een begerig oog te werpen op dat duinzand. Er zou flink aan verdiend kunnen worden. Diverse aannemers gingen zich speciaal toeleggen op de zandwinning. Soms ging het zelfs om grote bedrijven waar wel 100 arbeiders werkten.
Dat zand was in de Scheveningse duinen natuurlijk in overvloed voorhanden, maar het transport was minder eenvoudig. Er liepen vrijwel geen wegen door het gebied. Wel had men omstreeks die tijd net de beschikking gekregen over een mooi nieuw kanaal,dat Scheveningen met het grachtenstelsel van den Haag verbond.
Dit Kanaal was weliswaar aangelegd om de in Scheveningen aangevoerde verse vis sneller en gemakkelijker naar het centrum van den Haag te kunnen vervoeren, maar uiteraard leende het zich evengoed voor zandtransporten.
Niet alleen langs het Kanaal ging men aan de slag,maar ook verderop in het duingebied. Dan moesten er vanaf het Kanaal eerst zijvaarten gegraven worden. Bij de Wittebrug kun je dat nog duidelijk zien; daar loopt zo ‘n afzanderijvaart onder het oude KLM-gebouw door en vervolgens om het hele (afgegraven) terrein van “Klein Zwitserland” heen.
Het Westbroekpark is in 1860 afgegraven. Het zand ging naar Rotterdam waar het gebruikt is voor de aanleg van het station Delftsepoort.
Dat is het begin geweest van de 'petite histoire' van het Westbroekpark en hoewel die bij lange na niet kan tippen aan de boeiende geschiedenis van enkele andere Haagse parken is er sedert die eerste zandafgravingen toch veel gebeurd dat de moeite van het vermelden waard is.
Maar eerst heeft het terrein,dat ca. 20 HA groot is, decennia lang braak gelegen. Eigenlijk was het niet veel meer dan een vrij rommelig veld, dat gebruikt werd als koeweide en waar ook de sleperspaarden mochten uitrusten nadat ze de vissersnetten moeizaam door het mulle zand naar de boetvelden hadden gebracht.
Bouwplannen
Omstreeks de eeuwwisseling vatte de gemeente echter het plan op om de grond meer in overeenstemming te brengen met het stijlvolle karakter van de villawijken eromheen. Achtereenvolgens hebben bekende (tuin)architecten als Zocher jr., Copijn en Westbroek voorstellen gedaan voor de bouw van een kleine villawijk. Geen van die voorstellen is ooit uitgevoerd en het is niet helemaal duidelijk waarom niet. Het plan dat Westbroek in 1887 in samenwerking met de architect Mutters ontwierp werd namelijk wel degelijk aangenomen door de gemeenteraad.
Inmiddels was de gemeentearchitect Dr.H.P.Berlage ook bezig met enkele uitbreidingsplannen voor den Haag. Hij wilde het driehoekige terrein tussen Kanaal, Nieuwe Duinweg en Nieuwe Parklaan inrichten als permanent tentoonstellingsterrein.
Op bovenstaande plattegrond is te zien dat hij een omvangrijk project voor ogen had met een monumentaal gebouw als hoofdingang en twee ruime tentoonstellingsgebouwen,die een groot in geometrische stijl aangelegd plantsoen omsluiten.
Dit plan stuitte op verzet van de directeur gemeenteplantsoenen Pieter Westbroek,die de grond ongeschikt achtte voor een dergelijke zware bebouwing. Het plan is nooit gerealiseerd,maar er werd wel een begin gemaakt met de aanleg van wegen en riolering. Later zijn die bijna allemaal weer verwijderd; alleen de huidige Cremerweg is nog een overblijfsel van de door Berlage ontworpen weg om het halfronde hoofdgebouw heen.
Hoewel er dus geen permanente tentoonstellingsgebouwen zijn gekomen heeft het terrein wel diverse malen dienst gedaan voor allerlei wisselende tentoonstellingen.
In de zomer van 1913 was er een grote Tentoonstelling van Sport en Toerisme en in september van datzelfde jaar vond er een Internationale Landbouwtentoonstelling plaats:
Dit waren grootscheepse evenementen,die ongetwijfeld stimulerend hebben gewerkt op de economische groei van den Haag, maar die het aanzien van dit mooi gelegen deel van de stad geen goed deden. Na afloop bleef er slechts een troosteloze kale vlakte over,die als enige verdienste had dat het een heerlijk speelterrein was voor de Scheveningse jeugd.
Tijdens de eerste wereldoorlog is het terrein gebruikt als interneringskamp voor Britse militairen,die op een of andere manier in ons land waren terechtgekomen en door de neutraliteitsbepalingen niet naar Engeland teruggestuurd konden worden, maar daarna werd het toch weer aan zijn lot overgelaten en nam de Scheveningse jeugd opnieuw dankbaar bezit van het terrein.
Vooral het zgn. “balkengat” was een geliefde speelplaats. Daar werden boomstammen uitgewaterd. De jongens probeerden over de stammen van de ene kant naar de andere te springen zonder in het water te vallen.
Volgens de gemeenteraad is het terrein een verwaarloosde zandvlakte, maar een voorstel om er een gazon aan te leggen wordt wegens de hoge kosten ( fl. 10.000 ) afgewezen , terwijl men beplanting met helm ( kosten: fl. 375 ) ook weer niet wilde omdat het te lelijk zou zijn.
In arren moede zijn er toen in 1919 een viertal “echte“ voetbalvelden uitgezet,die ook regelmatig bespeeld werden, maar het jaar daarop gebeurt er iets bijzonders.
Een Olympisch Stadion?
In 1920 krijgt de gemeente van het Nederlandsch Olympisch Comité het verzoek om de grond ten behoeve van de Olympische Spelen van 1928 beschikbaar te stellen voor de aanleg van een gigantisch sportpark. Gedacht wordt aande bouw van een hypermodern stadion dat plaats moet bieden aan 50 à 60.000 toeschouwers. Daarbinnen wil men een wielerbaan, een voetbalveld en een loopbaan realiseren en om het stadion heen nog sportvelden van velerlei aard met de daarbij behorende gebouwen. Door de beperktheid van het terrein zouden de tribunes dan wel de hoogte in moeten en uitrijzen boven de villa’s aan de Nieuwe Parklaan.
Gelukkig voelen B & W hier niets voor en zij worden daarin gesteund door de door hen geraadpleegde deskundigen : de directeur Stadsontwikkeling en Volkhuisvesting ( S&V ), de directeur der gemeenteplantsoenen en de ontwerper van het uitbreidingsplan voor den Haag Dr. H.P.Berlage. Na een uitvoerige discussie in de Raad over de voor – en nadelen van het plan gaat deze begin 1921 in meerderheid akkoord met het voorstel van B&W om het verzoek van het N.O.C. af te wijzen, ”met dien verstande dat de gemeente zich bereid verklaart overal elders in de stad gronden af te staan ten behoeve van een stadion behalve nu juist langs de Nieuwe Parklaan“.
Eindelijk een definitieve bestemming
Waarschijnlijk mede onder druk van al deze losse initiatieven beseffen B&W dat er nu eindelijk eens spijkers met koppen moeten worden geslagen en het terrein een definitieve bestemming moet krijgen. Gekozen wordt voor de aanleg van een Nieuw Park. Om de kosten daarvan enigszins te beperken besluit men de gronden aan de rand van het park aan de Nieuwe Duinweg en de Nieuwe Parklaan in erfpacht uit te geven ten behoeve van villabouw.
Zowel de dienst S&V als de dienst der Gemeenteplantsoenen krijgt de opdracht een voorstel in te dienen. In 1921 worden de twee ontwerpen aan de Raad voorgelegd. Ze verschillen hemelsbreed van elkaar, maar er zijn ook punten van overeenkomst.
Men is het erover eens dat het park aan de zijde van de Haringkade onbebouwd moet blijven en dat de bebouwing langs de Nieuwe Parklaan vanwege het mooie uitzicht over het lager gelegen park ruime gelegenheid moet bieden voor doorkijkjes.
Beide ontwerpen gaan ook uit van de bouw van een groot café-restaurant op de hoge duintop bij de Wagenaarweg ,waar zich nu de Rudolf Steinerkliniek bevindt.
Maar terwijl het ontwerp van Ir. P. Bakker Schut van S&V (boven) een strak geometrische indeling vertoont met als middelpunt een groot rechthoekig grasveld omgeven door geschoren hagen, heeft P. Westbroek (onder) de voorkeur gegeven aan een aanleg in landschappelijke stijl met een vrije indeling van waterpartijen, weiden en beplanting.
Westbroek wint het pleit
De Raad kiest voor het ontwerp van Westbroek, maar wel in een iets gewijzigde vorm. De door het park geprojecteerde vrij brede weg die de Wagenaarweg met de Nieuwe Duinweg zou moeten verbinden wil men grotendeels laten vervallen “omdat de speelweide zonder deze doorsnijding aan rust en heerlijkheid zal winnen“. Slechts het stuk van de Nieuwe Duinweg tot het in het park gelegen boerderijtje / annex melkhuisje,waar bezoekers in een landelijke omgeving wat kunnen drinken blijft gehandhaafd. Ook wordt afgezien van de bouw van het café-restaurant bij de Wagenaarweg. De vereniging “Scheveningens Belang “ had de bouw namelijk ten sterkste ontraden omdat er in Scheveningen al accommodatie genoeg was en het geplande terras met uitzicht over het Nieuwe Park vanwege de hoge ligging toch maar enkele dagen per jaar gebruikt zou kunnen worden.
De aanlegkosten van het park worden begroot op fl.390.370 en eigenlijk is het een wonder dat de Raad deze gelden - in het kader van de werkverschaffing aan werkloze grondwerkers – in 1923 beschikbaar heeft willen stellen, want ook in die dagen moest er drastisch bezuinigd worden. Wel zijn de krappe openbare middelen van invloed geweest op de voorkeur voor het plan van Westbroek. Dat was niet alleen goedkoper in aanleg, maar ook in onderhoud omdat er minder snoei- en maaiwerk nodig zou zijn.
Om de kosten te spreiden is het park bovendien in drie fasen aangelegd, zodat het pas in 1926 gereed kwam en Westbroek dat zelf niet meer heeft meegemaakt. Maar als eerbetoon aan de man die zich altijd met hart en ziel voor de Haagse plantsoenen had ingezet besloot de Raad al een maand na zijn dood het nieuwe park naar hem te noemen.
De overheid als koopman
Toch bleef het sukkelen met dat mooie nieuwe Westbroekpark.
Veel bezoekers trok het niet. Wel was er veel belangstelling voor het gebruiken van de grond voor alle mogelijke doeleinden en een gemeente die moeite heeft zijn begroting sluitend te maken komt dan maar al te gemakkelijk in de verleiding daarop in te gaan. Het is het oude euvel van een overheid die tevens koopman is.
Zo werd de koeweide (ca. 6 HA ), die bestemd was om te verpachten aan de exploitant van het boerderijtje annex melkhuisje in het voorjaar van 1925, toen het park nog niet eens helemaal klaar was ,al voor één seizoen verpacht. De huurprijs bedroeg slechts fl.225 , maar er waren wel stringente voorwaarden aan de overeenkomst verbonden. Er moest voornamelijk rundvee staan ( om precies te zijn 2/3 melkgevende koeien en 1/3 jong rundvee ) en met toestemming van de gemeente mochten daar op bepaalde tijdstippen 1 a 2 paarden of 4 a 5 schapen bij worden toegelaten, mits men er voor zorgde dat er altijd tenminste zes stuks rundvee in de wei aanwezig waren.
In datzelfde jaar krijgt de vereniging “Haagsche Volksspeelterreinen” een stuk grond van 1 HA ter beschikking voor de aanleg van een speeltuin en in het jaar daarop wordt aan de HBS aan de Nieuwe Duinweg toestemming verleend om een deel van de koeweide te gebruiken ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening. Maar het verzoek van de directeur “School- en Kindertuinen” om in het park schooltuintjes te mogen stichten wordt in 1927 afgewezen “aangezien de grote vorm-en kleurverscheidenheid, als te druk aandoend, in dit park misplaatst is .”
Enkele jaren later echter zwicht de gemeente weer wél voor het verzoek om nogmaals een grote tentoonstelling in het park te mogen inrichten.
De Indische tentoonstelling
1932 is het jaar van de Indische Tentoonstelling. Op het overzichtsplan is te zien dat dit een evenement van betekenis is geweest.
De tentoonstelling was het jaar daarvoor al te zien geweest in Parijs als Nederlandse inzending voor de grote 'Exposition Coloniale'.Nederland had daar veel bewondering geoogst, vooral omdat men er in geslaagd was het hoofdpaviljoen, dat op een kwade dag door brand geheel verwoest was, in 42 dagen opnieuw op te bouwen. Bij de opening van dit tweede paviljoen sprak de Franse minister van Koloniën dan ook een gloedvolle rede uit, waarin hij onder meer zei: 'Het eerste paviljoen heeft ons de Hollandsche koloniën doen kennen....., maar het tweede paviljoen heeft ons den Hollander leeren kennen.'
Volgens de 'Leidraad voor de Indische Tentoonstelling' (1932) bestond zij uit allerlei 'Indische gebouwen met oosterse daken en vrolijk opgewipte hoeken', waarin aanschouwelijke voorstellingen werden gegeven van het leven in het toenmalige Nederlands-Indië. Vooral het zgn. 'Minangkabause Huis', dat geheel volgens de regels van de adat was gebouwd is erg bekend geworden. Het stond op palen, de wanden waren van hout, rijk met snijwerk en heldere kleuren versierd. Het dak was zadelvormig gebogen, met idjoek bedekt; het bestond schijnbaar uit meerdere gedeelten die elk in een hoornvormig gebogen ijzeren punt eindigden . Een dergelijk huis werd bewoond door een zgn. 'groot-familie'.
In het hoofdpaviljoen bevonden zich zalen met volkskunst, weefsels en kleding, sieraden, muziekinstrumenten, wapens e.d. Verder waren er dansvoorstellingen met Indisch orkest, poppentoneel, restaurants, een tempelhof en een openlucht diorama waar een rijstlandschap met vulkanen op de achtergrond was nagebootst.
Het ideële doel van deze gigantische expositie was 'de kennis van Indië aan te kweeken, de liefde voor tropisch Nederland op te wekken en de eenheidsgedachte Indië-Holland te propageren'.
Nieuwe aanslagen op het Westbroekpark
In 1933 vraagt ook de Stichting Haagsche Sport- en Speelterreinen (HSS) toestemming om ten behoeve van de Haagsche Hockey - en IJshockeyclub de koeweide 's winters voor de hockeysport te mogen gebruiken. Er zullen geen wedstrijden worden gehouden waarbij entree geheven wordt en er zullen ook geen tribunes of clubhuis gebouwd worden. De gemeente gaat hiermee akkoord en geeft een deel van de koeweide als proef voor één seizoen (oktober '33 tot mei '34) in gebruik aan HSS.
Maar toen B&W in 1935 voorstelden om op de koeweide 5 hockeyvelden aan te leggen en uit de ontwerpverordening bleek dat zij ook de bouw van een café-restaurant , transformatorhuisjes, sportgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes e.d. wilden toestaan, kwamen de omwonenden in opstand. In een ingezonden stuk in het Avondblad van 6 mei 1936 verwijst één van hen nog eens naar de Indische tentoonstelling, die volgens de schrijver 'Van het begin tot het einde een blamage is geweest. Velen hebben gedurende circa een jaar daarvan een zeer grote last ondervonden'. De buurt krijgt zijn zin, want op 24 juli 1936 verklaren B&W dat zij het voorstel zullen intrekken.
Het Westbroekpark in oorlogstijd
Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 kwam het Westbroekpark in de zgn. 'vesting Scheveningen' te liggen. Deze vesting maakte deel uit van de Atlantikwall, een 5000 km lange keten van fortificaties langs de gehele westkust van Europa, onderling verbonden door loopgraven, mijnenvelden en andere versperringen.
Officieel had de vesting Scheveningen niet de status van 'Festung' doch slechts van 'Stützpunktgruppe', maar ook zo'n Stützpunktgruppe diende ter verdediging van strategisch belangrijke locaties en den Haag werd als kustplaats en als zetel van het Duitse civiele bestuur, onder leiding van Reichskommissar Seyss Inquart, als zodanig aangemerkt.
Deze 'Stützpunktgruppe Scheveningen' bestond uit een flink aantal grotere en kleinere verdedigingswerken, die tezamen een eenheid vormden en onder één commando stonden. Zij moest onneembaar zijn voor tanks en werd dan ook geheel omgeven door een tankversperring, die liep van Kijkduin tot in de duinen ten noorden van den Haag. De werkzaamheden voor deze versperring hebben bijna 2 jaar in beslag genomen, van begin 1942 tot eind 1943.
Ook binnen deze tankversperring werden verdedigingswerken gebouwd.Aan de Badhuisweg bevond zich bv. het bunkercomplex van de vestingcommandant en in het Belvedèreduin aan de Hoge Weg dat van de “Führer der Schnellboote” ( F.d.S.),kommodore Rudolf Petersen. Dit was een belangrijk commandocentrum van de Kriegsmarine,omdat alle in Europa opererende motortorpedoboten van de Middellandse Zee tot de Oostzee logistiek onder zijn bevel stonden.Daarnaast had hij de operationele leiding over de Schnellboote in het Kanaal en de Noordzee. Deze motortorpedoboten waren kleine vaartuigen van 30 m. lang en 5 m. breed,die werden ingezet tegen het geallieerde scheepvaartverkeer. Ze werden niet alleen gebruikt voor de directe aanval, maar ook voor het leggen van mijnenvelden en waren door hun grote snelheid zeer effectief.
Kommodore Petersen had zich met zijn staf gevestigd in en om villa 'Sandhaghe', Hoge Weg 18. Bij luchtalarm en ander onraad werd gebruik gemaakt van de bunkers aan de overzijde van de weg in het Belvedèreduin. Daar bevond zich ook de grote commandobunker van waaruit de communicatie met de boten op zee werd onderhouden door middel van radio en telex. Het daartoe behorende zendstation was ondergebracht in een grote, als duin gecamoufleerde bovengrondse machinebunker met hoge zendmast aan de overkant van het kanaal in het Westbroekpark. Daarnaast stond een veel kleinere bunker die diende als woonschuilplaats voor het personeel van het zendstation.
De twee bunkers in het Westbroekpark zijn nog steeds in redelijk goede staat. De grote machinebunker heeft lange tijd dienst gedaan als botenhuis van het kanocentrum dat indertijd aan de Haringkade gevestigd was, maar op het ogenblik is het in gebruik als provisiekamer van het cafeetje waar je 's zomers roeiboten kunt huren.
Ook aan de andere kant van het Westbroekpark veranderde er in de oorlog wel het een en ander. De gemeente liet op een deel van de speelweide aardappelvelden aanleggen ter leniging van het voedselgebrek in de vesting, terwijl de Wehrmacht een stuk van het park gebruikte als voetbalveld.
Veel huizen aan de rand van het park droegen eveneens het stempel van de Duitse bezetting. De Duitse vestingcommandant SS Oberführer Erwin Tzschoppe vestigde zich in Mei 1943 met zijn 'Verteidigungsstab' in enkele huizen aan de Nieuwe Parklaan (postadres destijds Nieuwe Parklaan 81) en even verderop in villa 'Windekind' zetelde de Duitse Sicherheitspolizei und SD. Hier vonden o.a. de beruchte verhoren plaats van in het 'Oranjehotel' gedetineerde politieke gevangenen. Ook was er de afdeling IV B 4 (het zgn. Judenreferat) gevestigd, dat onder leiding van de beruchte Franz Fischer (der JudenFischer) belast was met het opsporen en vervolgen van joden.
1948: facelift van het park
Na de oorlog herstelde de oude situatie zich geleidelijk, maar het park bleef weinig bezoekers trekken Misschien was de ligging halverwege het populaire Scheveningse strand en de veel grotere Scheveningse Bosjes daar mede debet aan.
Het jaar 1948 zou echter een keerpunt worden in de geschiedenis van het Westbroekpark. Toen richtte de Haagse Plantsoenendienst namelijk ter gelegenheid van het 50-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina op de voormalige koeweide een grote internationale bloemententoonstelling in. Nederlandse kwekers plantten er duizenden bomen, heesters, vaste planten en bloembollen. Alles in de zgn. Engelse landschapsstijl met losstaande boomgroepen omgeven door vaste planten en schilderachtige doorkijkjes. De grindpaden verdwenen en werden omgetoverd tot een prachtige aaneengesloten grasmat zonder paden, waar men vrij op kon rondlopen. Deze bloemententoonstelling trok zoveel bezoekers uit het binnen- en buitenland dat de gemeente na afloop besloot de beplanting te laten staan. Een wijs besluit, want sedertdien is het steeds beter gegaan met het park.
De aanleg van een rosarium in deze vaste plantentuin in 1961 verhoogde de aantrekkelijkheid ervan nog meer. De collectie van ca. 20.000 rozen heeft het Westbroekpark ook internationaal bekendheid gegeven, niet in het minst door het internationale rozenconcours dat er jaarlijks wordt gehouden. Dit concours omvat drie afdelingen:
- De keuring van de allernieuwste, nog niet in de handel zijnde rozen, die door rozenkwekers uit de hele wereld worden ingezonden. Deze rozen staan anoniem op het omheinde 'proefveld', slechts voorzien van een etiket met volgnummer. Gedurende twee jaar worden ze regelmatig aan keuringen onderworpen door een internationale commissie, die door de gemeente beschikbare gestelde prijzen uitreikt voor de beste rozen.
- Daarnaast is er een afzonderlijke keuring van reeds wél in de handel zijnde rozen, die in het rosarium zijn aangeplant. Verdeeld over 6 categorieën (geurrozen, trosrozen, grootbloemige rozen, park/heesterrozen, patiorozen, leirozen) worden de eigenschappen van de roos gedurende drie jaar door rozenspecialisten gekeurd en voor de beste rozen in elk van deze categorieën looft het gemeentebestuur een bronzen, zilveren en gouden certificaat van aanbeveling uit.
- De rozen die een dergelijk certificaat ontvangen hebben dingen vervolgens maximaal vijf jaar mee naar de allerhoogste onderscheiding, die het gemeentebestuur jaarlijks beschikbaar stelt: de 'gouden roos van 's Gravenhage'.
'Tequila', was de naam van de Gouden Roos 2010.
Een internationale jury van deskundigen en leken wijst de winnaar aan en deze winnende roos valt dan de eer te beurt een plaatsje te krijgen in de 'Panoramahof' waar alle gouden rozen bij elkaar staan. Misschien is het aardig om te weten dat de thriller-schrijfster Agatha Christie in 1964 zitting had in deze internationale jury (zie foto).
Mede door de aan de Cremerweg gelegen korfbalvereniging KVS, de visvijver, de kinderspeelplaats, de in 1965 door wethouder Dankelman officieel in gebruik gestelde midgetgolfbaan en de nog altijd ruimschoots aanwezige mogelijkheden voor het beoefenen van allerlei balspelen op de voormalige speelweide is het Westbroekpark uitgegroeid tot een druk bezocht recreatiepark dat jong en oud iets te bieden heeft. Maar dankzij de schitterende vaste plantentuin, het rosarium en de uitgebreide beeldencollectie is het ook een park met een enigszins chic karakter.