P.F.N.J. Arntzenius

1864-1925

Floris Arntzenius werd in 1903 eigenaar van van Lennepweg 27 en kreeg er zijn vierde dochter. In 1913 verhuisde hij naar het veel grotere huis van schilder H.J. Haverman op de Wagenaarweg 5 waar hij tot aan zijn dood in 1925 zou wonen. Haverman ging naar Van Lennepweg 27.

De familie Arntzenius voor het huis (ca 1909).

Arntzenius was getrouwd met Alida M.M. Doorman, ook schilderes. zij koos voor de opvoeding van haar vier kinderen. Na de dood van haar man richtte zij zich weer op de schilderkunst. Dochter Elise, E.C. Arntzenius (1902-1982), bekend schilderes, kwam door toeval in 1945 weer terecht op van Lennepweg 27, wat allang niet meer bezit van de familie was. Haar nichtje Claudine Doorman (1907-2004), schilderes, woonde even verderop op van Lennepweg 26.

Floris Arntzenius, in Soerabaja, Nederlands-Indië geboren, wordt ca. 1875 naar Nederland gestuurd om daar de H.B.S. te volgen en naar de Landbouwschool in Wageningen te gaan. Hij is daar niet enthousiast over en wordt na de H.B.S. leerling aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Mede-leerlingen van hem zijn o.a. George Breitner, Isaac Israels, H.J. Haverman en Willem Witsen. Vanaf het begin heeft hij grote bewondering voor Breitner. Er wordt wel gezegd dat hij na de Academie tijdelijk naar Antwerpen is gegaan om onder de invloed van Breitner uit te komen.

In 1890 vestigt hij zich in Amsterdam. Maar deze stad is hem te groot en te 'grillig', 'deze stad vraagt om groot formaat doeken', aldus Arntzenius. En daar houdt hij niet van. In 1892, na de dood van zijn vader, vestigt hij zich bij zijn uit Nederlands-Indië teruggekeerde moeder in Den Haag, een rustiger stad, waar hij tot zijn dood zal blijven wonen. Al spoedig wordt hij lid van Pulchri Studio, waar hij ook secretaris van is geweest en een graag geziene gast aan de sociëteitstafel.

Hij heeft in Wittebrug regelmatig contact met schilders uit de buurt, Akkeringa, Maris, Blommers, de Zwart en architect Berlage. En met zijn gezin bezoekt hij bijna wekelijks de Tholens in de Kanaalvilla aan de overkant van het kanaal.

Floris in zijn atelier.

Arntzenius heeft vele ateliers gehad, zoals in Piet Heinstraat 15, Spui 58 en Sumatrastraat 2E. In 1910 richt hij een leerlingenatelier op in de Zoutmanstraat. Met een gezin van vier kinderen kan hij de extra inkomsten goed gebruiken. Als hij in 1913 verhuist naar de Wagenaarweg 5, heeft hij daar behalve zijn eigen atelier ook een leerlingenatelier.

Paraderend op het strand, aquarel en gouache, gesigneerd, z.d.

Van ca. 1897-1910 schildert Arntzenius veel strand- en stadsgezichten. Vooral de laatste zijn populair. Omdat hij geen vergunning heeft om op straat te schilderen, huurt hij vaak een 'raam' in de stad.

Na 1910 wijdt hij zich aan bloemstillevens en portretten. De portretten in opdracht leveren hem veel geld op. Er zijn veel portretten van zijn gezin bekend. Ook schildert hij vaak zichzelf of zijn vrouw als een van de figuren in een stadsgezicht.

Arntzenius heeft weinig buitenlandse reizen gemaakt. 'Wat ik om mij heen zie is mooi genoeg.' Hij had altijd een schetsboekje bij zich, waarin hij krabbels maakte die hij later in zijn atelier uitwerkte.

Hij stoorde zich niet aan de snelle ontwikkelingen die Den Haag en Scheveningen rond 1900 doormaakten. De buurten rondom Scheveningen werden in rap tempo volgebouwd. Scheveningen werd een mondaine badplaats. Reden waarom veel Haagse Schoolschilders vertrokken naar elders omdat 'het landschappelijk karakter' in de nabije omgeving werd aangetast. Zij misten bijvoorbeeld het strand met de bomschuiten, sinds de haven van Scheveningen was aangelegd in 1904. Maar Arntzenius werd juist aangetrokken tot het schilderen van het mondaine badleven en de levendigheid ervan.

Lies schilderend, aquarel, gesigneerd, z.d.

Er wordt van Arntzenius wel gezegd, dat hij in de 'verkeerde tijd' geboren is. Dat was omstreeks het moment, dat de drie broeders Maris al hun eerste tentoonstelling hadden. Er waren in die tijd zoveel grote schilders, zoals Mesdag, Weissenbruch, Mauve etc, dat een schilder van een iets kleiner kaliber er minder aan te pas kwam.

'De groten schitterden toen met nog een paar anderen onweerstaanbaar aan het artistieke firmament.' (Cat. tentoonstelling van Floris Arntzenius, Kunstzaal E.J. van Wisselingh & Co., Amsterdam, 1940). Arntzenius heeft zich daar nooit druk om gemaakt. Hij was een zeer bescheiden mens, die zich nooit op de voorgrond drong. Hij gaf bijvoorbeeld weinig interviews, want volgens hem 'leidt de weg naar de kunstenaar door zijn werk'. (Cat.Veiling van het atelier van Floris Arntzenius, Koninklijke Kunstzaal Kleykamp, Den Haag, 1925). Ook legde hij zich neer bij het feit dat hij kennelijk niet op een wijze schilderde die precies in de tijd paste. 'Volgens deze tijd is mijn kunstrichting niet de goede.' Hij deed geen poging om tot de vernieuwers te horen. Hij was ook geen revolutionair denker. 'Hij lachte liever dan revolutie bedrijven.' Dat is waarschijnlijk de reden dat hij niet aangesloten was bij de vernieuwende Beweging van Tachtig in Amsterdam. Wel heeft hij zijn daartoe behorende studievriend Willem Witsen gemist. Tegen zijn kinderen zei hij wel: 'als jullie de deur uit zijn, ga ik naar Amsterdam'.

De grootste eer die men hem heeft kunnen bewijzen was het feit dat hij in 1896 opgenomen werd in de Hollandsche Teeken Maatschappij, maatschappij ter bevordering van de aquarel. 'Om in den kring opgenomen te worden door mannen als Israels, Willem Maris en Blommers had voor hem meer betekenis dan alle mogelijke medaljes en getuigschriften', aldus criticus P.A. Haaxman in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift uit 1903. In aquarelleren blonk hij uit, hij had daarin minder concurrentie dan bij zijn schilderijen.

Slagersjongen in Haagse straat, olie op doek, gesigneerd, z.d.

Arntzenius wordt niet tot de Haagse School gerekend, al noemen sommige bronnen hem een 'late spruit' van de Haagse School. Hij schilderde aanvankelijk wel degelijk, zoals de Haagse School, in 'grijzen'. 'Ik wou dat het morgen grijs weer was, want met die strakke luchten is bijna niets mooi.' 'Vandaag zon geweest, de hele dag, jammer', aldus verzuchtte Arntzenius in een van de talrijke brieven of kaarten, voorzien van kleine schetsjes, die hij aan zijn reislustige vrouw of moeder stuurde.

Maar er is vaak bij hem sprake van kleuraccenten die terug te voeren zijn op de Amsterdamse School, Breitner en Israëls. En ten slotte zijn stadsgezichten, de 'straatjes'. Geen onderwerp voor de Haagse School die de natuur als uitgangspunt had.

Tijdens zijn leven werd Arntzenius als schilder gerespecteerd. Na zijn dood is hij min of meer vergeten. In 1940 was er sprake van een herwaardering door een tentoonstelling bij Kunsthandel van Wisselingh in Amsterdam. Vervolgens kwam er weer een rustiger periode tot 1969, toen hij herontdekt werd door Anna Wagner, conservator van het Haags Gemeentemuseum: '(...) mijn besluit stond vast: iets aan deze te zeer vergeten, voortreffelijke kunstenaar te doen.' Zij vestigde de aandacht op hem met een tentoonstelling in haar museum en het Singermuseum in Laren. In de Elsevier van 15 november 1969 schreef een criticus: '(...)in zijn beste werken is hij een figuur op internationaal niveau, die dan ook in Frankrijk werd gewaardeerd'.

Er wordt wel beweerd dat hij na zijn dood weinig bekend was omdat de meeste van zijn schilderijen in particulier bezit waren en er dus nauwelijks iets in de handel kwam.

Zelfportret, olie op doek, gesigneerd, z.d.

Hij is vaak vergeleken met Breitner en Isaac Israels en ook daarom ondergewaardeerd. Wel werd hij de Haagse Breitner genoemd, vanwege zijn 'straatjes'. Maar de naam 'straatjesschilder' doet hem te kort: '(...) uit zijn oeuvre spreekt dat Arntzenius als voortreffelijk kunstschilder, een prachtig man, vader, kunstbroeder en een tevreden persoonlijkheid was', aldus N. Hermans in een beschouwend artikel naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling van zijn werk in 1992.


Gepubliceerd 24-03-2014Laatste update 28-04-2014