Kunst in Westbroek park
Lex Plompen
Een wandelroute
Deze gids (met foto's van Jan Borgman) voert u langs de kunst in het Westbroekpark. Hij is geschreven door een buurtbewoner en kunstliefhebber – een amateur, geen kunsthistoricus. Behalve op kijken steunt zijn kennis op enig graafwerk in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag.
Samen presenteren de kunstwerken in het Westbroekpark een weliswaar beperkte, maar toch gevarieerde doorsnede van de Nederlandse beeldhouwkunst tussen ruwweg 1945 en 1985 – met enkele typisch Haagse accenten. U kunt er voorbeelden bewonderen van de twee klassieke hoofdvormen van de beeldhouwkunst: zowel beelden gehakt uit steen, als bronzen, gemodelleerd in was of klei. Maar er zijn ook werken in keramiek en staal. Ook in wat ze ‘voorstellen’ verschillen de beelden. De werken zijn figuratief of abstract of een combinatie van die twee. Er zijn beelden waar je omheen moet lopen voordat ze hun betekenis prijsgeven, en andere waarvan je de betekenis alleen aan de voorkant kunt 'aflezen'.
Het logische begin van de wandeling is het Troelstramonument, meteen bij de ingang van het park aan de Cremerweg.
Troelstramonument, brons en beton, 1953 – Piet Esser
Troelstra mag blij zijn dat hij op zo’n opvallend fraaie en chique plek is vereeuwigd. Het monument is gemaakt door beeldhouwer Piet Esser (1915-2004), vele jaren hoogleraar-directeur van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Het bestaat uit een grote betonnen 'lijst', 15 meter hoog, met een aantal figuren in brons. In het betonnen raamwerk staat Troelstra, fier van gestalte, één been vooruit, in een dynamische pose. De gebogen linkerarm lijkt de aandacht van zijn gehoor te gaan trekken voor een toespraak. De beeldhouwer stelde zich Troelstra voor zoals hij vanuit een fabriekspoort de arbeiders toesprak. Drie van die arbeiders hebben een plaats gekregen bovenop het betonnen raamwerk. De een helpt de ander op te staan uit de ellende waaronder de arbeidersklasse gebukt gaat. Een associatie met 'Ontwaakt, verworpenen der aarde' is hier niet ver gezocht! Het Troelstramonument is een initiatief van ir. J.W. Albarda, opvolger van Troelstra als fractieleider van de SDAP, die er uit het hele land de fondsen voor bij elkaar heeft gesprokkeld (80.000 gulden). In 1953 is het onthuld.
Artistiek gesproken is het Troelstramonument een opmerkelijke combinatie van moderne abstractie en klassieke figuratie. Het is tegelijk strak èn van een haast 19e eeuws aandoend pathos. De abstracte betonnen omlijsting van de figuren doet denken aan de kapel van Le Corbusier in Ronchamp (Vogezen), die Esser zeer bewonderde. Maar de uitstraling van het beton is hier wel wat hard. Dat vond de beeldhouwer zelf ook. Het liefst had hij het beton in een plankenhouten bekisting gestort, zodat de huid meer tekening zou hebben gekregen en het zware raamwerk luchtiger was geworden, als een arabesk; maar om technische redenen kon dat niet. De kwaliteit van Piet Esser als beeldhouwer mag daarom niet aan dit beeld alleen worden afgemeten. Esser heeft knappe portretten gemaakt, van de acteurs Albert van Dalsum en Else Mauhs bijvoorbeeld, en de beeldhouwer Wessel Couzijn, die we straks nog tegen zullen komen. Virtuoos is ook zijn schaatsenrijder, te zien op een steenworp afstand, in museum Beelden aan Zee. En de tuimelende Icarus, in de tuin van het Haags Gemeentemuseum.
Lazarus leert opnieuw lopen, brons, 1982 – Carel Kneulman
Het park inlopend, het bruggetje over, ziet u zo’n 100 meter verderop rechts van het pad het werk van een generatiegenoot van Esser, de Amsterdammer Carel Kneulman (1915). De titel is in de voet aangebracht: 'Lazarus leert opnieuw lopen'. Bij gelegenheid van zijn negentigste verjaardag in 2005 wijdde museum Beelden aan Zee een tentoonstelling aan Kneulman. Daar was ook een klein model te zien van deze flink uit de kluiten gewassen Lazarus, die blijkens de titel opnieuw leert lopen. Zo’n klein model is gemakkelijk van alle kanten te bekijken. Doet u dat hier ook, dan zijn vagelijk drie dicht op elkaar staande gestalten te ontwaren. De figuur aan de rechterkant vertoont een patroon van horizontale banden. Dat moet de net opgewekte Lazarus zijn, met nog de windselen van het lijkkleed om zich heen. De twee figuren naast hem houden hem overeind, want na vier dagen in het graf is hij staan en lopen ontwend. Zijn het Marta en Maria, zijn zussen, als reddende engel? Figuratie en abstractie zijn hier innig met elkaar vergroeid tot een expressief symbool van saamhorigheid.
Carel Kneulman heeft zich vaak door religieuze thema’s laten inspireren. 'Bent u religieus?', vroeg daarom een journalist in een radio-interview op zijn negentigste verjaardag. 'Neen', antwoordde hij, 'het wonder zit in onszelf'. En is het niet een wonder – we staan hier tenslotte in het zicht van een verpleeghuis – dat er mensen zijn die je willen helpen als je niet meer op eigen benen kunt staan, zoals deze Lazarus?
Er is in Den Haag overigens nog een beeld van Kneulman te zien, op de hoge luifel boven de vroegere ingang van het Hoofdbureau van Politie aan het Alexanderplein. Het is door een kunsthistoricus 'Gevecht van Jacob met de Engel' gedoopt, maar Kneulman zelf spreekt liever over een strijd tegen het kwaad, of een verovering van de orde op de chaos. Bij al deze ernst zou je niet verwachten dat Kneulman ook de schepper is van 'het Lieverdje', op het Spui in Amsterdam; een beeld dat oorspronkelijk alleen maar bestemd was voor een kinderfeestje in de Jordaan. Een ontroerend 'zusje' van dit Lieverdje, een haveloos en bedrukt meisje, is te zien in de collectie van het Haags Gemeentemuseum.
Het Gesprek, keramiek, 1979 – Berry Holslag
Een flink stuk verderop ziet u links, aan de overkant van het water, vlak bij het restaurant, een jong kleurrijk paar aan een tafeltje zitten. Het is een geslaagd ‘trompe-l’œil’. De kunstenares, Berry Holslag (1947), vertelt dat een politieagent het tweetal ’s nachts eens een keer op de bon heeft willen slingeren! Tot hij ontdekte dat het maar kunst was en geen werkelijkheid. Geen werkelijkheid? Kunst is niets anders dan intensivering van de werkelijkheid, van het raadsel dat de werkelijkheid is. Zo is het ook in dit beeld, 'Het Gesprek'. De twee gesprekspartners hebben iets vreemds, ze zijn verkleed: de vrouw heeft een tijgerpakje aan en de man heeft een masker opgezet.
Voeren ze een toneelstukje op? De kunstenaar laat ons liever gissen naar de betekenis. Misschien hebben die twee een 'afspraakje' op dit terras. Bij zo’n gelegenheid willen mensen zich graag mooier voordoen dan ze zijn en leggen ze niet meteen alle kaarten op tafel. Maar geldt dat alleen voor amoureuze afspraken? Gaat het bij zakelijke gesprekken anders, of bij een onderonsje tussen politici? Wat is façade, en wat schuilt erachter?
De beelden van Berry Holslag zijn uit het leven gegrepen, maar de kunstenaar geeft ze net even een vervreemdende tik, waardoor ze ons aan het denken zetten. Dat niet iedereen zo’n uitnodiging tot zelfrelativering kan verdragen, verraden helaas de sporen van vandalisme op het beeld. Keramiek is wel hard, maar toch kwetsbaar. U kent waarschijnlijk nog een ander beeld van Holslag in Den Haag: die stijve man, in blauw pak en das, met de handen op de rug, op een sokkel in de Grote Marktstraat. 'The Observer' heet dat beeld. En we worden het meteen zelf als we het observeren. Het beeld maakt deel uit van het onvolprezen 'Sokkelplan', een reeks sculpturen aan de Grote Marktstraat en het Spui, die samen een veelzijdig panorama bieden van de hedendaagse Nederlandse beeldhouwkunst. Een actuele aanvulling dus op de doorgaans al wat oudere beelden in het Westbroekpark. Initiatiefnemer van het Sokkelplan is de kunstenaar Peter Struycken en de uitvoering ligt bij Stroom, de organisatie die in Den Haag fris en eigenzinnig de regie voert over kunst in de openbare ruimte. Stroom heeft ook een mooie tentoonstellingruimte, Hogewal 1-9 (www.stroom.nl).
De beeldenroute voert nu naar het Rosarium en beschrijft de kunstwerken beginnend bij de ingang aan de Kapelweg, om vervolgens in een ruime boog, tegen de wijzers van de klok in, het Rosarium te ronden. U kunt de werken niet missen.
Vrouw, kalksteen, 1950 – John Raedecker
Wat rechts onmiddellijk opvalt is een vrouwelijk naakt van John Raedecker (1885-1956. Op het eerste gezicht kon het ook een naakt van Maillol zijn, die Raedecker ongetwijfeld heeft geïnspireerd. Maar Maillol maakte zijn naakten doorgaans weelderiger. En er zijn meer verschillen. In de eerste plaats gebruikt Raedecker niet brons, zoals Maillol, maar steen. En daaruit heeft hij een prachtige natuurlijke huid gehakt; niemand kan zo’n huid maken als John, zei collega Mari Andriessen ooit (schepper van De Dokwerker' in Amsterdam). Wie vervolgens goed naar het hoofd kijkt, naar het gezicht en de haardracht, weet nu zeker dat hij niet een Maillol maar een Raedecker voor zich heeft. Het hoofd heeft een stilering ondergaan die het beeld in een mysterie hult. Hoe aantrekkelijk en toegankelijk het meisje ook lijkt, hoofd en blik maken haar tot een ongenaakbaar symbool. Het meisje deelt dit mysterie met veel van Raedeckers beelden, bijvoorbeeld het statige en verstilde grafmonument op het Dorpskerkhof van Wassenaar. Een criticus schreef over de vrouwen van Raedecker dat hij zijn naakten kapte zonder model, vanuit een eigen concept, en dat ze daardoor een innerlijke symboliek krijgen; zij zijn gesloten en rusten in zichzelf, onbestemd van stemming. Deze typering past precies, ook bij dit naakt.
De archaïsche, maskerachtige uitdrukking van Raedeckers koppen zien we ook terug in een ander Haags werk van zijn hand: het monument voor Jan Toorop, op de hoek van de Jacob Catslaan en de Buitenrustweg. In zulke beelden is zijn hand het sterkst te herkennen. Sterker dan in zijn bekendste beeld, het Nationale Monument op de Dam in Amsterdam. Maar de opdracht daarvoor kreeg hij ook eigenlijk te laat in zijn leven; Raedecker stierf voordat het werd uitgevoerd. Gelukkig hebben we in het Westbroekpark wel een gaaf voorbeeld van zijn kunnen, ook al wordt die gaafheid, helaas, niet altijd gerespecteerd.
Twee vrouwen met parasol, kalksteen, 1960 – Bram Roth
De Haagse beeldhouwer Bram Roth (1916-1995) heeft in Den Haag veel sporen achtergelaten. Een opvallende ruiter te paard bijvoorbeeld, bij de Houtrustbrug. In het Westbroekpark is hij de enige kunstenaar die met twee beelden is vertegenwoordigd, een in steen en een in brons. Roth is een kunstenaar die het de kijker niet moeilijk maakt. Als hij al een boodschap te vertellen heeft, ligt die aan de oppervlakte. Zelf zei Roth dat zijn werk, waarin vrouwen en paarden de voornaamste thema’s vormen, naturalistisch is, maar geen imitatie van de natuur. Het ging hem om ruimtelijkheid, volume, spanning, en expressie van de huid. Hij wilde een poëtische, spirituele vertaling van de werkelijkheid geven. Welnu, poëtisch en spiritueel zijn deze 'Twee vrouwen met parasol' zeker, en anders het hondje wel. En ook de huid is dank zij de kalksteen buitengewoon expressief, met allerhande kansen voor het licht om de huid te laten stralen en speels langs de vlakken, welvingen en plooien te glijden.
Ontroerend is de saamhorigheid van de twee vrouwen: ze delen de schaduw van één parasol, ze hebben samen één hondje, en wie om het beeld heenloopt, ziet hoe een van de twee de arm om de ander heeft geslagen. Ze worden samen één beeld. Maar aan de andere kant: is dat niet te lief gedacht? Is het beeld wel echt zo ontroerend? Drijft het niet eerder de spot met dit tweetal gelukkige Haagse juffrouwen, die hier temidden van rozengeur en maneschijn zichzelf zitten te bezitten? Het aardige van kunst is nu juist, dat ze ontregelende vraagtekens zet bij wat oppervlakkig gezien vanzelf spreekt. Met een dubbele bodem verslijt een beeld niet snel.
Ariadne, marmer, 1974 – Niko Onkenhout
Aan het eind van een mooie zichtlijn trekt een kleine, witte verschijning de aandacht, alsof ze op een rots onze komst zit af te wachten. Het is Ariadne, van de beeldhouwer Niko Onkenhout (1918-1989). Net als Piet Esser (nr. 1), Carel Kneulman (nr. 2), John Raedecker (nr. 4) en Wessel Couzijn (nr. 17), stamt Onkenhout uit de solide school van Bronner, voorganger van Esser als hoogleraar-directeur van de Rijksacademie in Amsterdam, en nestor van de vooroorlogse Nederlandse beeldhouwkunst. Niko Onkenhout hechtte zeer aan het klassieke beeldhouwersvak. De ruwe steen geeft meer inhoud, vond hij; in steen gehouwen wordt een beeld een krachtmeting. Ook het onderwerp dat hij hier heeft aangepakt is klassiek.
Ariadne was de dochter van Minos, koning van Kreta, die van de stad Athene ieder jaar zeven dochters en zeven zonen opeiste als proviand voor de Minotaurus in het Labyrinth. Ariadne heeft aan die gruwelijke misstand een einde helpen maken. Ze spon een draad waarmee Theseus de weg kon vinden uit het Labyrinth, zodat hij na zijn overwinning op de Minotaurus kon ontkomen. Als dank beloofde Theseus dat hij met Ariadne zou trouwen. Maar op het eiland Naxos scheidden zich hun wegen. Ariadne wachtte daar diep in slaap, tot Dionysos haar wekte en met haar trouwde. Hier zien we het moment dat Ariadne wacht. Onkenhout heeft haar gehouwen uit kostbaar Carrara-marmer. Gehouwen is haast een te groot woord. Met grote omzichtigheid heeft hij alleen maar haar contouren aangeduid, zodat ze verzonken blijft in de steen, zoals ze verzonken is in haar wachtende slaap. Maar toch, wie haar ogen goed bekijkt, begint te twijfelen: slaapt ze wel echt? Misschien staan ze juist wel wijd open, omdat Ariadne het moment niet wil missen dat Dionysos verschijnt. Opnieuw dus zo’n ongemakkelijke vraag. Maar één ding is zeker: wachten doet ze – en niet op ons.
Verwant met Ariadne is de 'Moeder Aarde' van Onkenhout in Mariahoeve, Zwedenburg. Maar bekender is zijn markante monument op de Haringvlietbrug: twee sterk gestileerde mannen van basalt die elkaar de armen reiken, als symbool van de overbrugging van twee eilanden, een stap in het Deltaplan. Een heel ander staal van zijn kunnen staat in Hoofddorp, de geboorteplaats van Johan J. Kievit. Daar kennen ze Onkenhout van de bronzen Dik Trom, die achterstevoren op een bokkige ezel rijdt en zich aan zijn staart vastgrijpt. Groter contrast met de in zichzelf verzonken Ariadne is niet denkbaar!
Zittende vrouw, kalksteen, 1962 – Theo van der Nahmer
Bij de naam Theo van der Nahmer (1917-1989) denkt iedereen aan Eline Vere', of 'Flaneur', of 'Actrice dankt het publiek'. Drie uiterst Haagse beelden, op uiterst Haagse plaatsen: bij de Groothertoginnelaan, het Lange Voorhout, en de Koninklijke Schouwburg. Wat die drie beelden gemeen hebben is elegantie gevat in brons. De 'Zittende vrouw' die we hier ontmoeten is heel anders van karakter. Ze is te stevig om elegant te zijn, en bovendien is ze van steen, en niet van brons. Maar toch, door dat achteroverleunen, dat iets opgeheven hoofd met knot, en die armen over elkaar, drukt ze uit dat ze lak heeft aan wie er langs komt. Zij is gewoon zichzelf, met haar kind op de arm, genietend van de zon. Dat is de humor van het beeld, en humor is het waarmerk van Van der Nahmer. Ook zijn Eline Vere is zó Eline Vere, dat we haar toch een beetje over de top vinden. Net als die actrice bij de Schouwburg, die het publiek charmant bedankt, maar zichzelf wel het alleraardigst zal vinden!
Deze 'Zittende vrouw' is vanwege het materiaalgebruik – steen – zeldzaam in het oeuvre van Theo van der Nahmer. Hij hield meer van boetseren dan van hakken, 'meer van opbouwen, dan van weghalen', zoals hij zelf zei. Ook over zijn artistieke voorkeur sprak hij duidelijke taal: 'Ik laat me leiden door de muze, niet door de trend'. Dat wil niet zeggen dat hij uitsluitend traditioneel figuratief werk heeft gemaakt. In het plantsoen bij de Groenhovenstraat in Den Haag staat bijvoorbeeld een grote bronzen plastiek ('Signalement') die alleen in de verte nog aan een gestalte doet denken. Hier is mogelijk enige invloed in het spel van de al eerder genoemde Wessel Couzijn. Maar kijkt u, voor u verder loopt, nog eens om, en zie hoe, net als bij de twee vrouwen van Bram Roth, het licht om de volumes en de rondingen speelt.
Odysseus en de Sirenen, brons, 1957 – Everdine Schuurman-Henny
Voorbij de rododendrons komt in de vijver aan uw rechterhand opnieuw een Griekse mythe tot leven. Na Ariadne ontmoeten we nu Odysseus, die vastgebonden aan de mast van zijn schip alle moeite doet zich los te wringen, verliefd als hij is op de twee Sirenen met hun betoverende zang. Maar Odysseus wist tevoren wat er zou gebeuren als hij voor hun verleidingskunsten zou bezwijken: de Sirenen zouden hem, zo lieftallig als ze lijken, naar hun eiland lokken en hem daar rustig laten creperen. Vandaar dat hij zijn bemanning beval de oren dicht te stoppen met was en hem vast te binden aan de mast – want zelf wilde hij wel graag horen hoe verleidelijk die Sirenen zongen. We zien hier die scène in volle actie.
In water is voorzien, maar het schip moet u er zelf bij denken. En eigenlijk zou u ook om het water heen moeten lopen om de betoverende gestalte van de beide Sirenen volop te kunnen bewonderen. In kunstige houdingen dansen ze als verleidelijke vogels Odysseus tegemoet.
Everdine Schuurman-Henny (1910-1996) was ook weer een leerlinge van Bronner en van Ingenhousz, zijn Haagse tegenhanger aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. In een recensie heet het dat ze een onafhankelijke geest had, met een goed gevoel voor de plastische taal en een vertellende inslag. Dat vertellende talent wordt hier levendig geïllustreerd.
Gelaarsde Kat, brons (jaartal onbekend) – Johan Keller
Even levendig, met de hoed in de hand, is de 'Gelaarsde Kat' van Johan Keller (1863-1944), de oudste van het beeldhouwersgezelschap in het Westbroekpark. Keller was een Hagenaar die ook in Londen en Glasgow les heeft gegeven. Het beeld is een geschenk aan Den Haag van zijn Engelse echtgenote, die na de oorlog het atelier van haar man heeft opgeruimd en naar haar geboorteland is teruggekeerd. Als beginnend kunstenaar kreeg Keller een lovende kritiek op een door hem gebeeldhouwd kopje van een slapend kind: 'Bedriegen wij ons niet dan zien wij in dit werk, bij ernstige voortgezette studieën, eene schoone toekomst voor den jongen beeldhouwer'. Of die belofte helemaal is uitgekomen weet ik niet, maar hij behoorde wel tot de kunstenaars die rond 1910 het Raadhuis van Rotterdam aan de Coolsingel mochten verfraaien dat toen net werd gebouwd. Keller voorzag de toren van een vredesengel. Ook de Gelaarsde Kat verraadt vakmanschap, met zijn zwevende tred, zwierige staart en parmantige houding. Hij is monter op weg om het zijn jonge meester, de arme molenaarszoon, naar de zin te maken en uiteindelijk zelfs aan een prinses te helpen. Hij doet dat met de vlotte élégance die volgens een andere criticus al het werk van Keller kenmerkte.
Westbroekbank, steen, baksteen, beton en hout, 1929 – D. Roosenburg
De beeldenroute voert nu rechts de trap op voor een intermezzo. U kunt er plaats nemen op de Westbroekbank van Dirk Roosenburg (1887-1962), een Haags architect die dit monument heeft ontworpen ter nagedachtenis aan Pieter Westbroek, directeur der gemeenteplantsoenen van Den Haag en ontwerper van het park dat zijn naam draagt.
Voor een monument is dit inderdaad de uitgelezen plek: hoog, met schitterend uitzicht op Westbroeks schepping. Roosenburg was een machtig en bewonderd man in de Haagse architectuurwereld. In de directe omgeving van het Westbroekpark ontwierp hij het KLM-kantoor – nu Ministerie van Verkeer en Waterstaat – en twee villa’s aan de Nieuwe Parklaan, waaronder Villa Windekind. Ook het Monument voor Leger en Vloot aan de voet van de trap naast het Kurhaus is van zijn hand (samen met Ingenhousz), net als het Juliana van Stolbergmonument in Bezuidenhout. Buiten Den Haag tekende hij o.a. de Lorentz-sluizen op de Afsluitdijk en de Lichttoren van Philips in Eindhoven. Hij is toevallig ook nog de grootvader van Rem Koolhaas, die nu zelfs tot in China bouwt.
Object, brons, 1976 – Toon Kelder
Op een hoek van het terras staat een hoog oprijzend bronzen object van Toon Kelder (1894-1973). Oorspronkelijk bevond dit beeld zich in de collectie van het Haags Gemeentemuseum en was het – zoals alle latere beelden van Kelder – opgebouwd uit hout en bedekt met koper. Overeenkomstig de wens van Kelder is dit beeld na zijn dood in brons gegoten en in het Westbroekpark geplaatst. Toon Kelder is een kunstenaar die, net als Mondriaan, figuratief is begonnen en abstract geëindigd. Maar met dit verschil dat hij als schilder begon en na de oorlog voornamelijk objecten maakte. Dat was een opmerkelijke ommezwaai, want als schilder van romantische landschappen en figuurstukken in warme kleuren had hij veel succes. 'Een erotisch-muzikale cultuurfaun' werd hij door een criticus bewonderend genoemd. Nog steeds kom je de naam van Toon Kelder in veilingcatalogussen tegen, en vaak gaat het dan om dat vooroorlogse werk. Maar toen Kelder na de oorlog een tentoonstelling kreeg in het Stedelijk Museum in Amsterdam, onder Sandberg, zei hij bij zichzelf: 'Nee, het is niet goed'. Hij vond dat kleur maar afleidde; hij wilde voortaan zoeken naar de kern.
Dat zoeken begon met het van het doek halen van de menselijke figuur. Eerst werd dat een grafisch aandoend beeld in ijzerdraad. Allengs verdween de figuur helemaal en bleef een abstract volume over. Zoals hier in dit object, dat alleen nog in de neigende houding en de lichte torsie herinnert aan een voorover reikende gestalte, maar dan wel tot op het bot uitgekleed. We zijn hier dus verwijderd van de 'erotisch-muzikale cultuurfaun' die de kunstenaar ooit was. Maar hij voelde zich nu eenmaal geroepen tot soberheid, tot een artistiek kluizenaarschap. Een moedige stap, die hem nauwelijks droog brood opleverde. 'Ik begin eindelijk iets te maken, dat misschien de moeite waard is', zei hij er zelf van. Hij zocht naar de hoofdlijn van de dingen, dat wat mensen gemeen hebben met de natuur. Hoe ver het beeld ook van de natuur verwijderd lijkt, het is dus toch uit de natuur voortgekomen. Hier keert het zich opnieuw naar de natuur – slank, scherp en buigzaam als een riethalm.
Job, brons, 1954 – Pearl Perlmuter
Terug beneden steekt u het asfaltpad over. Om de hoek rechts, verscholen in het struikgewas, zit 'Job' van Pearl Perlmuter (1915). Perlmuter is een Amerikaanse beeldhouwster die in de jaren ’40 in New York les heeft gehad van Ossip Zadkine. Ze heeft daar toen ook de Nederlandse beeldhouwer Wessel Couzijn leren kennen, die als jood naar Amerika was gevlucht. Ze zijn getrouwd en naar Nederland verhuisd. Perlmuter en Couzijn hebben elkaar steeds beïnvloed (ook na hun scheiding). Door hun internationale achtergrond lieten ze een nieuwe wind waaien door de tamelijk traditioneel ingestelde Nederlandse beeldhouwkunst van die tijd. Beide kunstenaars hebben ons land ook vertegenwoordigd op de Biënnale van Venetië.
Het beeld dat u hier ziet is een vrij vroeg werk, gemaakt in een periode dat Perlmuter nog in steen hakte. Later is ze overgestapt op brons, omdat het modelleren in was haar meer vrijheid gaf voor de uitdrukking die ze zocht. Maar het beeld past thematisch al wel helemaal in haar oeuvre, waarin ze het steeds weer opneemt voor mensen die het onderspit delven, die vluchten of gevangen zijn. Wat niet betekent dat ze niet ook heel strijdbare beelden heeft gemaakt, agressieve zelfs. Maar deze Job heeft de strijd opgegeven. Net als de machteloze en uitgemergelde figuren van de Duitse beeldhouwer Wilhelm Lehmbruck waaraan dit beeld doet denken. Overigens was Perlmuter het niet zelf die haar beeld 'Job' heeft gedoopt. Ze volstond aanvankelijk met de titel 'Zittende figuur', maar anderen zagen er al gauw een Job in. Ze won met het ontwerp de eerste prijs op een tentoonstelling in de Keukenhof in 1955, waardoor er veel vraag kwam naar bronzen afgietsels van het beeld. Dit is er één van.
Pearl Perlmuter is ook vertegenwoordigd in het al genoemde Sokkelplan van Stroom, en wel met een beeld dat 'Schapeman' heet. Op Kreta zag zij hoe herders hun schapen voor het scheren één voor één aan hun poten in het water lieten zakken. Deze bijna rituele onderdompeling inspireerde Perlmuter tot een beeld waarin mens en dier als het ware één geheel vormen. Het is voor het oeuvre van Perlmuter een meer representatief beeld dan deze vroege Job.
Moeder met kind en poppenwagen, brons, 1962 – Bram Roth
Op de uiterste punt van het Rosarium vindt u, na de 'Twee vrouwen met parasol', het tweede beeld van Bram Roth, niet in steen nu, maar in brons. Het is een 'Moeder met kind en poppenwagen'. Het formaat van het beeld lijkt aan deze kleine wereld aangepast. Een criticus heeft eens geschreven dat men zich bij de beelden van Bram Roth in een verloren paradijs waant: 'Roth schept een eigen wereld waarin geluk en natuurlijkheid heersen. Stilte en tederheid bepalen de sfeer. Kinderen, meisjes en mensjes spelen hun verstilde spel, vriendelijk, verrast en soms verwonderd.' Inderdaad, moeder en dochter vertoeven in hun eigen wereld, ze hebben niemand erbij nodig. Het meisje tilt even het dekentje op van de poppenwagen en gaat op in haar spel. Moeder leunt saamhorig iets naar haar over. Samen zijn ze natuur in de natuur.
Torsie, brons, 1974 – Gerrit Zijlstra
Nu weer terug naar de andere kant van het asfaltpad, naar de fraai opgestelde grote bronzen 'Torsie' van Gerrit (Ger) Zijlstra (1943), een leerling van Piet Esser. Niemand zal de overeenkomst ontgaan met het werk van de grote Engelse beeldhouwer Henry Moore, de Rubens onder de internationale naoorlogse avant-garde. Want hoewel niet altijd duidelijk is of de scheppingen van Moore mensen zijn of dieren, de rondingen en welvingen in veel van zijn beelden doen toch het meest denken aan een Rubensachtige verheerlijking van het vrouwenlichaam. En zo is het ook bij dit beeld van Ger Zijlstra. Door de torsie die hij in het lichaam aanbrengt wint het beeld nog aan dierlijke, erotische kracht. Ook krijgt het licht door die torsie alle kans om de volumes en holtes met wisselende intensiteit te bestrijken en te betasten – en met onze ogen volgen we dat spel.
Ger Zijlstra erkent overigens ruiterlijk dat hij grote invloed van Moore heeft ondergaan. Later zou hij bij veel van zijn werk uit deze periode aantekenen dat het verouderd was en niet meer representatief voor zijn kunstenaarschap. Hij is strakker gaan werken, met combinaties van steen en staal, die soms herinneren aan graftekens. In zijn verzetsmonument voor Hoofddorp bijvoorbeeld rijst uit een stenen wand een gouden schijf op, als een opkomende zon – symbool van hoop. Later is voor Zijlstra archeologie een inspiratiebron geworden. Zijn beelden lijken dan op opgegraven prehistorisch gereedschap, zoals bijlen. Maar gemeenschappelijk element in al deze stijlperioden is de sculpturale kracht. En ook al heeft Zijlstra in deze 'Torsie' misschien nog niet echt zijn draai gevonden, het beeld is wel al een en al kracht.
Bank, staal/hout, 1973 – Arjen Toet
Hij valt misschien niet op, deze bank, niet ver van het beeld van Zijlstra. Maar in constructie, kleur en materiaal wijkt hij toch sterk af van de andere banken in het park. De maker van deze speciale bank is Arjen Toet (1946), ontwerper van stoelen en tafels, o.a. voor het Stedelijk Museum van Schiedam.
Kort voordat hij deze bank ontwierp heeft Arjen Toet samen met twee andere Haagse kunstenaars meegedaan aan de tentoonstelling 'Space Dimensions' in Groningen. In het Groninger museum had de groep een verzameling kubusachtige vormen opgesteld die mensen vrij naar hun hand mochten zetten. Ook kinderen konden er naar hartelust mee spelen: het was de begintijd van de anti-autoritaire opvoeding. Het werk viel bij het publiek – en kennelijk ook bij de gemeente Groningen – zo in de smaak dat het op grotere schaal, zij het tijdelijk, kon worden uitgevoerd op de Grote Markt, waar het plaats bood voor een terras, een winkeltje, een podium en een klimtoestand. De bedoeling van de kunstenaars was het creëren van 'een ruimtelijke situatie om communicatie tot stand te brengen, zodanig dat het object tot een leefbaar geheel wordt'. Welnu: is dat niet ook de volmaakte definitie van de functie van een bank in het park? Daarom is deze bank niet zo maar een bank, maar dé bank.
Krabbende haan, brons, 1960 – Jos van Riemsdijk
Als u vanaf de bank van Arjen Toet het midden van het park aanhoudt – dat wil zeggen even naar links en vervolgens door de rozenborders – dan ziet u in een ruime kring van bomen, midden in een perkje een 'Krabbende haan'. Hij is van de hand van de beeldhouwster Jos van Riemsdijk (1915), ook een telg uit de school van Bronner. Van Riemsdijk heeft het talent om van mensen en dieren typische bewegingen vast te leggen, of het nu gaat om staan, lopen, liggen, lezen, springen of haar borstelen. Dit is dan zo’n treffende momentopname van het krabben van een haan. De houding van het beest, de kop ondersteboven: zo kan alleen een haan krabben. Het dier is zeer gedetailleerd uitgewerkt, en moet de schrik èn trots van de bronsgieter zijn geweest. Dat Jos van Riemsdijk mensen even raak kan typeren, bewijzen de twee meisjes met paardenstaart in het Stadhoudersplantsoen. Een beetje spichtig zijn ze, op de rand van de puberteit, de handen op de rug, met zichzelf verlegen.
Omarming, brons, 1964 – Wessel Couzijn
Verder doorlopend in dezelfde lijn komt u aan bij het 'pièce de résistance' van het beeldenpark, 'Omarming' van Wessel Couzijn (1912-1984). Zijn naam is al meermalen gevallen en terecht, want Couzijn is de grote vernieuwer van de Nederlandse beeldhouwkunst van na de oorlog, grootmeester van het expressionisme. Hij komt uit de traditionele academische school die in het Westbroekpark sterk is vertegenwoordigd, maar na de oorlog heeft hij al snel daarmee gebroken, mede onder invloed van zijn Amerikaanse vrouw, Pearl Perlmuter (zie bij nr. 12). Couzijn breekt niet alleen met de traditie, ook zijn beelden worden haast letterlijk opgebroken. Hoewel hij nog altijd vanuit de figuratie vertrekt, rekt hij de voorstelling tot het uiterste op, tot het beeld haast uit elkaar valt.
De periferie is in zijn beelden even belangrijk als het centrum. Vergelijkt u het met de doorbraak van het kubisme in de schilderkunst: koppen worden in stukken gehakt en naast en op elkaar geplaatst, maar door die vervorming wordt de expressie juist verhevigd. De 'verminkte' vrouwenkoppen van Picasso zijn net zo’n intensivering van 'das ewig Weibliche' als de barokke overdrijving van Rubens.
Zo is ook de 'Omarming' van Couzijn een beeld waarbij we niet moeten proberen een exacte reconstructie te maken van de twee lichamen die elkaar hier omarmen. Misschien zijn soms wel aanduidingen te herkennen van een arm, een hoofd, of een geslachtsdeel. Maar wat we vooral zien is een evocatie van de gebeurtenis die een omhelzing is. De Engelse titel die Couzijn aan het werk gaf drukt die betekenis beter uit: 'Erotic incident'. We zijn getuige niet van de innigheid, maar van de heftigheid van een liefdesscène. Ruw als bij dieren. De drift is hier van een verscheurende intensiteit. Voor Couzijn is erotiek het toppunt van vitaliteit, maar riskant als een explosie.
Couzijn was medeoprichter van een nieuw type kunstacademie, Ateliers ’63, waar meteen ook buitenlandse studenten op afkwamen. En een Engelse studente zei over Couzijn: 'He teaches the excitement of sculpture'. Een uitspraak te waar en te mooi om er nog iets aan toe te voegen. Behalve dan de afsluitende opmerking dat bezoekers van het Westbroekpark er niet alleen de betovering van de natuur kunnen ondergaan, maar ook 'the excitement of sculpture'!
december 2005