Eindetappe
1854-1862: naar de binnenhaven
De strategische denkers van het Gemeentebestuur krijgen een tweede kans. Zij waren weliswaar enkele illusies armer maar een ervaring rijker; de drieste durf van bijna dertig jaar geleden is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor sonderend optreden en voorzichtige acties. E.e.a. werd nog geaccentueerd doordat het bestuur van de stad door de invoering van de Gemeentewet in 1851 op een nieuwe grondslag was ingericht en dat vroeg enige gewenning. Het Jaarverslag over 1853, geciteerd in Pauze, illustreert dat het kanaalproject een gevoelig dossier is geworden.
Zelfs de naam Kanaal verdwijnt in de verslaglegging naar de achtergrond. Voortaan heet het een 'afzanderij' die zich aan de kop in de richting van Scheveningen verplaatst. Een mobiele afzanderij, dus. Daarnaast exploiteert de gemeente ook nog een vaste afzanderij die de 'Gemeentelijke Afzanderij' wordt genoemd.
Pas in 1861 neemt de Raad het verlossende administratieve besluit dat in de rubriek Rivieren, Kanalen en Vaarten van het het Jaarverslag 1861 omzichtig wordt beschreven:
'Het Kanaal naar Scheveningen, waarvan wij gewoonlijk melding maakten als afzanderij, kan in dit jaar onder deze rubriek besproken worden, omdat het als vaart verlengd is tot aan den weg tusschen Scheveningen en het Badhuis, krachtens Raadsbesluit van den 23sten October 1861, en als zoodanig eene bepaalde gemeenschap te water tusschen de twee deelen der Gemeente heeft daargesteld.'
Met 'den weg tusschen Scheveningen en het Badhuis' wordt de toenmalige Badhuisweg bedoeld, de opvolger van de Wassenaarscheweg; het zijn de voorlopers van de tegenwoordige Gevers Deynootweg.
Het graven van het Kanaal werd hervat vanaf het punt waar het project twintig jaar eerder was stilgelegd. Voor de eindetappe wordt nog eens acht jaar de tijd genomen; niemand staat nog op het Kanaal te wachten. Vertragingen als gevolg van tegenwerkende grondeigenaren en stagnerende afvoer van de ontgraven duingrond bepalen het tempo.
- Het nieuwe perspectief van het Kanaal is nu versoberd tot een bescheiden binnenhaven, landinwaarts van het Seinpostduin. De Scheveningse reders kunnen hiermee voorlopig uit de voeten; hun verouderde bomschuiten worden nog steeds op het strand gelost en de vis wordt over het duin naar de binnenhaven gezeuld.
- Het Hoogheemraadschap Delfland kijkt argwanend toe dat de kustverdediging geen gevaar zal lopen. Voor de stinkende Haagse grachten zijn betere oplossingen in zicht dan een uitlozing naar zee via het Kanaal; demping van grachten en aanleg van gesloten riolering zullen uitkomst geven.
De nieuwe binnenhaven ziet, tenslotte, in 1861 het licht. Voor zover bekend heeft het bereiken van dit eindpunt niet geleid tot een triomfantelijke openingsceremonie; begrijpelijk, gezien de voorgeschiedenis.
In de haven is een woonboot het enige teken van leven; misschien van een uitvoerder want er valt nog wel wat te doen voordat de haven echt in gebruik is. Achter de Hangbrug geven een paar binnenschepen acte-de-présence, vóór en in het Schelpengat; deze zijtak van het Kanaal was tevens een soort noodhaventje en dankt zijn naam waarschijnlijk aan de pakhuizen met schelpen.
Voortgezette werkzaamheden aan de binnenhaven worden o.a. gerapporteerd in het Verslag van B&W aan de Raad over 1863:
'Het Kanaal is nog verlengd met 53.5 strekkende ellen en werd daarna bij de losplaats verlengd over eene lengte van 220 ellen met zeven ellen verbreed, het een en ander met de bedoeling om deze aanlegplaats voor het vervoer van en naar Scheveningen meer en meer gemakkelijk en bruikbaar te maken.'
In het voorgaande is o.a. sprake van bomschuiten, de Afzanderij en de Hangbrug; wilt u iets meer weten over deze onderwerpen klik dan op onderstaande links; met een tweede klik verdwijnt de extra informatie weer naar de coulissen.
Bomschuiten
De 'bom' of 'bomschuit' was het enige scheepstype van de Scheveningse vissersvloot ten tijde van de aanleg van het Kanaal. Een nogal antiek aandoende boot van ongeveer 12 meter lengte en een royale breedte van 6 meter. De bom nad geen zeehaven nodig maar werd, met zijn platte bodem, eenvoudig op het strand geparkeerd. Hoewel: wat heet eenvoudig?
Op dit schilderij uit 1882 van Anton Mauve is te zien dat zo'n operatie wel wat voeten in aarde had: er kwamen drie spannen paarden aan te pas om de boot -na de landing- naar de voet van het duin te slepen; een standaard procedure tijdens de winterberging. Na de winterstop hetzelfde, in omgekeerde richting. Lossen van de vangst (vooral haring) en laden (proviand voor de 11-koppige bemanning en zout voor het conserveren van de pekelharing) gebeurden op het strand.
Deze impressie van H.W. Mesdag verbeeldt de terugkeer van de vissersvloot op het Scheveningse strand.
Het vissersbestaan betekende zwaar werk en was bepaald niet zonder gevaar. Het thuisfront moest, zonder communicatie, vaak zes weken wachten op terugkeer. En soms, na een hevige storm op zee, tevergeefs.
Ook zonder nautische kennis valt te vermoeden dat de plompe bomschuit geen snelle zeiler was. Enkele vooruitstrevende reders begonnen na te denken over vernieuwing van hun schepen.
Afzanderij
Over 'Afzanderij' is elders op deze website, in de context van het ontstaan van het Westbroekpark, geschreven door Ieteke Kapteyn-Streef.
In aanvulling daarop passen enkele opmerkingen die de geschiedenis van het Kanaal als uitgangspunt hebben. Vanaf 1860 probeert de Gemeente het bestaansrecht van het Kanaal aanvullende inhoud te geven door de 'ontginningskaart' nadrukkelijker te spelen. Op de etappekaart (sjabloon 1872) is de 'Gemeentelijke Afzanderij' te zien, direct boven het blauwe hervattingsjaartal 1854; evenals verscheidene latere spranken waarmee het terrein toegankelijk werd gemaakt voor zandschuiten. Voorts een boomkwekerij (o.a. om te voorzien in de behoefte van aanplant voor de Scheveningse Bosjes). Voor het terrein langs de oevers leek vooralsnog alleen maar een agrarische bestemming weggelegd; de markt voor bouwgrond lag in de eerste plaats langs de kust. Hoe dan ook, het ging om ruig terrein dat in elk geval eerst moest worden afgezand; de gebruikelijke eerste stap naar ontginning, zonder vastgestelde bestemming.
De zandwinning sloot aan op het afvoeren van het zand dat bij het graven van het Kanaal vrij kwam. De aannemers van grote bouwwerken konden wel wat meer zand gebruiken. Daartoe werden zijkanaalen gegraven om ook verder weg van het Kanaal zand te kunnen halen. Deze spranken reikten plaatselijk tot enkele honderden meters. Het Kanaal werd het toneel van schuiten die zand kwamen halen voor allerlei bouwprojeten in Den Haag (o.a. de Archipelbuurt) en verder, tot in Rotterdam. Grootschalig en kleinschalig, maar zonder visie op de vraag wat er met het ontgraven terrein ging gebeuren; zo ontstond geleidelijk de grote kunstmatige duinpan die veel later het Westbroekpark zou worden maar voorlopig geen bestemming kreeg. Langs de bovenrand van het hoge talud aan de oostzijde werd in 1889 de Nieuwe Parklaan aangelegd; de onderrand van het talud werd gemarkeerd door de Cremerweg.
Afhankelijk van de marktsituatie bracht het zand geld in het laadje maar soms moest de gemeente er voor betalen om het kwijt te raken. Het transport was duur; om ook de laagste brug op weg naar de bestemming te kunnen passeren konden alleen kleine zandschuiten worden ingezet.
Hangbrug
De Hangbrug is stellig niet het brugtype geweest zoals dit begrip wordt gebruikt in de moderne bruggenbouw. Op bovenstaande foto uit 1862 is het een zelfdragende vakwerkbrug waarvan de (stalen) vakwerkliggers rusten op landhoofden; deze worden met een talud naar het Kanaal gesteund. Een dergelijke constructie gaat niet of nauwelijks ten koste van de doorvaarthoogte.
Voorstelbaar is dat de toenmalige constructeurs met de naam 'Hangbrug' tot uitdrukking brachten dat het wegdek 'hing' tussen de beide liggers of tussen de beide landhoofden. De oorspronkelijke brug is in 1889 vervangen door een meer klassieke brug. Het gebruik van de naam 'Hangbrug' of 'De Hang' werd voortgezet tot de sloop in 1960.
De aanduiding 'hangbrug' kwam niet plotseling uit de lucht vallen. Al in de ontwerpfase van het Kanaal, o.a. op bovenstaande kaart van 1839, komt een 'IJzeren Hangbrug' voor. Maar niet op de plaats van de Hangbrug aan de ingang van de binnenhaven; de 'Ijzeren Hangbrug' was geprojecteerd over de sluis als deel van de verbindingsweg tussen Scheveningen en het Badhuis: de 'Badhuisweg' op de kaart van 1872, de latere Gevers Deynootweg.
Ga door naar Bloeitijd en Verval