Oorlogsjaren

De Oorlogsjaren in het Wittebrugpark

Tot 10 mei 1940 spande Nederland zich in een neutrale mogendheid te lijken, ondanks de onheilspellende agressie van Duitsland tegen Polen, Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. De Nederlandse voorbereiding op een aanval was weliswaar geheel gericht op een aanval uit het oosten, maar dat mocht niet lijken op voorbereiding en/of ondersteuning van een aanval op Duitsland.

Deze spagaat was bij 'iedereen' bekend. Neutraliteit betekende officieel ook de bestrijding van spionnageactiviteiten van de oorlogvoerenden op Nederlands grondgebied; maar anderzijds ook weer niet zo fanatiek dat het de eigen behoefte aan inlichtingen zou hinderen. De quid-pro-quo cultuur van de spionagewereld werd door de Nederlandse inlichtingendiensten in het algemeen goed begrepen.

HGA-F-50459, opname uit 1987 van Nieuwe Parklaan 57collectie Haags Gemeentearchief.

Het Venlo-incident

Uitgerekend in ons eigen Wittebrugpark was een bureau gevestigd van het Britse Passport Control Office; in werkelijkheid was dit de onschuldig klinkende dekmantel van de Secret Intelligence Services (SIS) in een villa aan de Nieuwe Parklaan 57 die o.a. inlichtingen verzamelde over de voorbereiding van een veronderstelde coup van de Duitse Wehrmacht tegen Hitler.

In dat kader reizen op 9 november 1939 twee officieren van SIS, Stevens en Payne Best, in gezelschap van een Nederlandse veiligheidsagent naar de Duitse grens bij Venlo voor een gesprek met hun Duitse contact. Daar lopen zij in een val van de Duitse Abwehr (contraspionage) en er ontstaat een vuurgevecht. De Nederlandse agent verliest het leven, Stevens en Payne Best worden gekidnapt en meegenomen naar Duitsland.

L. de Jong geeft in deel 2 van 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' een uitvoerige beschrijving van het Venlo incident. Nog veel meer details zijn te vinden op het internet, bijv. hier.

Het Venlo incident bracht de Nederlandse regering uiteraard in grote verlegenheid. Hitler hield zich muisstil tot 10 mei 1940 toen 'Venlo' een opvallende plaats bleek te hebben in het dossier waarmee de Duitse inval werd gerechtvaardigd.

De Meidagen van 1940

Nederland was slecht voorbereid om tegen een goed geoefende en modern bewapende tegenstander langdurig verzet te kunnen bieden. Het verdedigingsplan was daarom eenvoudig: zo lang mogelijk stand houden totdat de geallieerden te hulp zouden komen. Dat laatste was echter niet voorbereid, laat staan dat er voor geoefend was.

De snelle verovering van Den Haag was een belangrijk onderdeel van de Duitse overval. De verovering van het regeringscentrum was een gewaagd speerpunt in de Duitse strategie. Bombardementen in de vroege ochtend van 10 mei op de nabije regionale vliegvelden, gevolgd door grootschalige luchtlandingen, moesten het pad effenen voor de gevangenneming van de Koningin en de regering die vervolgens opdracht zouden moeten geven de wapens neer te leggen. Boven en rond Den Haag 'wemelde' het dan ook van Duitse vliegtuigen. Maar wellicht werden de bewoners van het Wittebrugpark vooral wakker geschrikt door het bombardement op de Nieuwe Alexanderkazerne aan de Van Alkemadelaan en het kamp Waalsdorp. Hier werden de Nederlandse militairen in hun slaap verrast; daarbij vielen bijna 60 doden.

Om 8 uur die ochtend las de nieuwslezer van het ANP een proclamatie voor van de Koningin. Nauwelijks een uur later passeerde de minister van Buitenlandse Zaken, Van Kleffens, het Wittebrugpark, op weg naar het strand vanwaar een watervliegtuig hem naar Engeland bracht. Daarna bleef het stil in het Wittebrugpark tot de capitulatie op 15 mei 1940 toen de eerste Duitse troepen zich vertoonden, op weg naar Scheveningen.

De Jodenvervolging

Na Amsterdam had Den Haag de grootste concentratie Joden in Nederland: ten tijde van de capitulatie in 1940 ging het om 17.000 Joodse inwoners waarvan ongeveer 2000 woonden in het welgestelde Belgisch Park (B. van der Boom, 1995).

De Jodenvervolging begon zich al in september 1940 (nauwelijks vier maanden na de Duitse overval) te manifesteren toen niet-Nederlandse vreemdelingen (overwegend gevluchte Duitse Joden) uit de 'kuststreek' (waaronder geheel Den Haag) bevel kregen te verhuizen naar landinwaarts gelegen locaties. Dit blijkt o.a. uit de circulaire-brief van de Haagse hoofdcommissaris van politie N.G. v.d. Mey, gedateerd 5 september 1940 en gericht aan de Haagse dienstbode Ester Kopel-Rieger waarin ze zonder opgaaf van redenen wordt gesommeerd de gemeente uiterlijk 9 september te verlaten. Voorts wordt haar de toegang verboden tot een groot aantal met name genoemde gemeenten. De circulaire-brief is bewaard gebleven en is op het internet te lezen als document nummer 00001047 van het Joods Historisch Museum. Ester Kopel-Rieger (1901-1944) zal uiteindelijk, na enige omzwervingen, op 11 februari 1944 sterven in het vernietigingskamp Auschwitz.

De meeste Nederlandse Joden in de kuststreek bleven voorlopig in hun woningen en kregen daar te maken met het complex escalerende anti-joodse maatregelen in 1941 en 1942, voorafgaand aan de deportaties naar de vernietigingskampen in 1942 en 1943.

De deportaties van de Haagse Joden stonden onder rechtstreekse regie van het Judenreferat dat in het 'complex Windekind' was gevestigd.

Wie waren de gedeporteerde Joden die indertijd woonden in het Wittebrugpark? Het databestand van het 'Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland' helpt ons op weg. Dit databestand bevat namen en adressen (naar de situatie van 1941 of 1942) van Joden die de holocaust niet hebben overleefd. De volgende aanknopingspunten werden gevonden:

Badhuisweg, 48 vermeldingen

waarvan 1 binnen het Wittebrugpark:

Edith Henriette Fuchs, Badhuisweg 167
overleden Auschwitz, 24 augustus 1942, 45 jaar

Borweg, geen vermeldingen

van Lennepweg, 3 vermeldingen:

Emanuel Drilsma, Van Lennepweg 9; groothandelaar
overleden Auschwitz, 17 september 1942, 62 jaar
Esther Drilsma-Hakkert, Van Lennepweg 9
overleden Auschwitz, 17 september 1942, 70 jaar
Roza Gonda Drilsma, Van Lennepweg 9
overleden Auschwitz, 9 november 1942, 35 jaar

Nieuwe Parklaan, 14 vermeldingen

waarvan geen binnen het Wittebrugpark.

Wagenaarweg, 1 vermelding:

Bertha van der Hoek-Swaab, Wagenaarweg 16; dienstmeisje
overleden Auschwitz, 5 november 1942, 40 jaar

Om uiteenlopende redenen is de informatie in het Joods Monument (JM) ontoereikend om daarmee een representatief beeld te schetsen van de situatie van de Joden in het Wittebrugpark; twee voorbeelden lichten dit toe:

  • JM richt zich met name op de Joden die de oorlog niet hebben overleefd. De bijna tweejarige David Weinreb, Hasseltsestraat 70 (situatie april 1942) die op 27 april 1943 in Westerbork na een ziekte overleed wordt in JM vermeld. De vader (de omstreden Friedrich Weinreb), de moeder en twee andere Weinreb kinderen overleefden de oorlog als onderduikers en worden in JM niet met name genoemd.
  • Vermeldingen in JM beperken zich tot een momentopname van officiële adressen in 1941 of 1942. Bijgevolg worden buitenlandse Joden -die de kuststrook al in september 1940 moesten verlaten- niet met hun toenmalige adressen in het Wittebrugpark vermeld. Dit zal de reden zijn waarom Alfred en Eva Schnell niet in JM worden gevonden als bewoners van Nieuwe Parklaan 5 maar als bewoners van Kapelweg 108 in Amersfoort, 'naar de situatie van juni 1941'.

Het voorbeeld van Alfred en Eva Schnell illustreert dat andere bronnen veelal nodig zijn om het beperkte beeld van JM aan te vullen. In het geval van Alfred en Eva Schnell is uitvoerig materiaal te vinden op de website www.hubertnet.nl. Uit het beschikbare materiaal valt het volgende beeld te reconstrueren:

Het Joodse echtpaar Schnell (chemicus en onderwijzeres) woonde vanaf oktober 1938 op het adres Nieuwe Parklaan 5 alvorens uit te wijken naar het adres Pieter van den Zandestraat 14. Hier bleven ze slechts enkele maanden; in december 1940 verhuisden de Schnell's naar Amersfoort.
In het voorjaar van 1943 doken de Schnell's onder op een boerderij in Oldebroek waar ze op 3 oktober 1944 werden gearresteerd tijdens een drijfjacht op onderduikers die zich hadden onttrokken aan de 'Arbeitseinsatz'. Ze werden met vier andere onderduikers op 4 oktober 1944 in het geheim geëxecuteerd in het park 'Engelse Werk' bij Zwolle en ter plekke begraven in een door henzelf gedolven graf.
Het werd niet hun laatste rustplaats. In februari 1945 (de bevrijding naderde) werd het graf ontdekt en de SD besloot dat de sporen van de onreglementaire moordpartij in Zwolle definitief moesten verdwijnen. De lichamen werden vervoerd naar Westerbork waar ze in het kampcrematorium zouden worden verbrand. Ter plaatse bleek echter dat er geen brandstof beschikbaar was voor de verbrandingsoven, waarna de lichamen op de hei bij Westerbork opnieuw werden begraven. Kort na de bevrijding werd ook dit graf ontdekt waarna een definitieve teraardebestelling op de begraafplaats van Westerbork plaats vond.

Het Windekind-complex

Villa Windekind, Nieuwe Parklaan 76, en de naastgelegen dubbele villa met de huisnummers 74 en 72 waren tijdens de bezettingsjaren het centrum waar de deportatie van de Haagse Joden werd geregisseerd. De drie panden samen worden op deze website het Windekind-complex genoemd.

Villa Windekind was het gespecialiseerde politiebureau van de Sicherheitspolizei waarin de opsporing en het verhoor van ondergedoken Joden en hun helpers waren geconcentreerd. Bij de verhoren door de 'Sachbearbeiter' ging het veelal ruw toe; niet-meewerkende verdachten werden in de folterkamers in de onderbouw van Windekind ernstig mishandeld.

De naastliggende dubbele villa Nieuwe Parklaan 72 en 74 was het domein van de administratie waar het ophalen van de Joden (veelal uitgevoerd door de Gemeentepolitie) en de afvoer naar het doorgangskamp Westerbork werden georganiseerd. Hier bevond zich de cartotheek met de namen en adressen van alle in Nederland woonachtige joden; wat de Haagse joden betreft werden de gegevens up-to-date gehouden met hulp van de Haagse Joodse Raad. Maar als agentschap van het Berlijnse Judenreferat IVB-4 had het tevens een landelijke functie: hier werden de door Eichmann c.s. in Berlijn verlangde transporten naar de Poolse vernietigingskampen samengesteld en taakstellend over het land verdeeld.

Hoewel de uitvoering was opgedragen aan de Sicherheitspolizei was er ook ruimte voor elementair politiek toezicht: Sturmbannführer Willi Zöpf, het hoofd van het Nederlandse agentschap van het Berlijnse IVB-4, was de liaison met Eichmann c.s. en hield tevens een oogje in het zeil voor Seyss-Inquart die vooral in de eerste helft van de bezetting gevoelig was voor mogelijke onrust bij de bevolking. Wellicht verklaart dit de ongebruikelijke aanwezigheid van Zöpf bij de ontruiming van 'Het Apeldoornse Bos'; een ontruiming die overigens door Aus der Fünten werd voorbereid en ter plekke geregisseerd.

Zöpf had in de Jodenvervolging een machtsfactor kunnen zijn maar hij had die behoefte niet en wilde vooral graag met rust gelaten worden. Hij was voortdurend op reis en liet veel over aan zijn secretaresse Gertrud Slottke; de beruchte Franz Fischer in Windekind kreeg nagenoeg carte-blanche voor het werk van de Sicherheitspolizei rond de 'ordelijke' deportatie van de Haagse Joden en de opsporing van ondergedoken Joden en hun helpers. Zijn specialiteit was het 'U-boot Spiel' waarbij de slachtoffers in een badkuip langdurig onder water werden gehouden om bekentenissen of inlichtingen af te dwingen.

Voor zover bekend is er nooit een samenhangende studie gemaakt van wat zich tijdens de bezettingsjaren in het Windekind-complex afspeelde . Vast staat dat de aandacht van de Sicherheitspolizei voor de Jodenvervolging vanaf 1943 verminderde. De Haagse IVB-4 verhuisde begin 1943 naar de Mesdagstraat 52 en medio 1944 naar Arnhem waar Fischer weer met zijn U-boot Spiel werd gesignaleerd. Gaandeweg werd de nadruk van de Sicherheitspolizei verlegd naar het opsporen en vervolgen van verzetstrijders. Het verspreide materiaal bevindt zich in talloze geschriften en in verslagen van verhoren en rechtszittingen uit de periode van de Bijzondere Rechtspleging na de oorlog. Gemakkelijker leesbaar en toegankelijker zijn Weinreb's zeer uitvoerige sfeerbeschrijvingen in zijn memoires getiteld 'Collaboratie en Verzet' (1969), doorzoekbaar op internet (bijv. zoeken naar Windekind, binnen het domein hebreeuwseacademie.nl, levert meer dan 60 treffers). Weinreb, een Ostjude uit Scheveningen, schreef zijn memoires bijna 25 jaar na de gebeurtenissen, mede in een poging zijn omstreden optreden tijdens de bezettingsjaren op te poetsen; deze omstandigheden moeten in aanmerking genomen worden om de betrouwbaarheid in concrete gevallen kritisch tegen het licht te houden, waar mogelijk aan de hand van onafhankelijke bronnen.

Het Wittebrugpark in de Vesting

Deze kaart is gemaakt op basis van HGA-KP-002. Het Wittebrugpark (zie ook hier) is door 'uitlichting' gemarkeerd. De kaart dateert uit 1954 en is representatief voor de situatie kort na het herstel van de Witte Brug en de Cremerbrug. De blauwe stippen zijn Duitse bunkers die nog steeds (al dan niet onder de grond) aanwezig zijn; zie elders op deze website het artikel Bunkers in een villawijk.

Na de slag om Stalingrad rond de jaarwisseling 1942/1943 werd Duitsland in de verdediging gedrongen. Voor de Atlantische kust betekende dit een nadere uitwerking van een al eerder ingezette strategie. De kustverdediging kreeg gestalte in de Atlantik Wall die zich uitstrekte van het zuiden van Frankrijk tot het Noorden van Noorwegen. De burgerbevolking moest vanaf eind 1942 uit dit gebied vertrekken.

De situatie in het Wittebrugpark was een afgeleide van de verdedigingswerken die in en rond Scheveningen werden gebouwd en die op hun beurt onderdeel waren van de Atlantik Wall, zoals elders op deze website is beschreven.

Hoewel (ook op deze website) meestal wordt gesproken over de Vesting Scheveningen is dit wel wat kort door de bocht. In werkelijkheid ging het, zeker in eerste aanleg, om twee vestingen, te weten Stützpunkt Scheveningen en Stützpunkt Clingendael; samen vormden zij de Stützpunktgruppe Scheveningen/Clingendael.

De kustverdediging was uiteraard een taak van de Wehrmacht maar op persoonlijk initiatief van Seyss-Inquart werd deze taak uitgebreid met de bescherming van zijn residentie, Clingendael. Dit initiatief had verstrekkende gevolgen, o.a. een tankgracht door het Haagse Bos, de inrichting van een verdedigingszone vanaf de Cremerbrug tot aan het Malieveld en de evacuatie van de bewoners van het Benoordenhout. Zonder Seyss-Inquart's initiatief zou het Wittebrugpark waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk buiten het Sperrgebiet van de vesting zijn gebleven. De beide Stützpunkte hadden, althans in hun ontwerp, een wezenlijk verschillende missie: 'Scheveningen' was ontworpen voor de verdediging tegen een aanval uit zee; 'Clingendael' moest weerstand kunnen bieden tegen een aanval over land waarbij vooral gedacht werd aan luchtlandingen. De ontwikkeling van Stützpunkt Scheveningen werd voor de Wehrmacht verzorgd door de Organisation Todt, de aannemer van de Wehrmacht; het werk aan Stützpunkt Clingendael stond aanvankelijk onder leiding van de SS. Om militaire redenen moesten de beide vestingen natuurlijk onder één geïntegreerd commando komen; na enig touwtrekken tussen Seyss-Inquart, Himmler en de Wehrmacht werd dit toevertrouwd aan de commandant van het SS detachement dat Clingendael moest beschermen. Deze, SS Oberführer Erwin Tzschoppe en zijn Verteidigungsstab vestigden zich in het Wittebrugpark. Tzschoppe's kantoor bevond zich in Nieuwe Parklaan 81 (deze villa maakte rond 1974 plaats voor het appartementengebouw 's-Gravenhof), maar hij kon zich in geval van daadwerkelijke gevechten terugtrekken in zijn commandobunker aan de overkant van de Badhuisweg (bunker met nummer 3 op bovenstaande kaart; deze bunker is in 2008 ontsloten en trok tijdens twee dagen van openstelling ca. 4000 bezoekers).

1944, 'drakentanden', bij het einde van het Soldatenpad ter hoogte van de losplaats bij de Witte Brug, die in 1943 door de Duitse bezetters was afgebroken. Het Soldatenpad was ooit een eenvoudig zandpad maar werd vervangen door de 'drakentanden' waarvan de zware fundering na de bevrijding op het Soldatenpad achterbleef. De drakentanden waren een onderdeel van de tankversperring die de vesting Scheveningen moest beschermen tegen een geallieerde aanval.

Onderdeel van de tankgracht waren de Waterpartij en het Kanaal. Het Soldatenpad, langs het Kanaal tussen de Witte Brug en de Cremerbrug, werd versterkt met betonnen 'drakentanden'. De beide bruggen en de Kanaalvilla werden gesloopt. Ook het natuurlijke duinlandschap moest het ontgelden: de Kogelberg, bij de Cremerbrug, met 'de 72 trapjes' naar het uitzichtplatform op de top, werd ca. 5 meter verlaagd. Het uitzichtplatform verdween. Hierdoor werd ruimte geschapen voor het schootsveld van het geschut dat was opgesteld in een bunkercomplex op de plaats van het huidige Europol aan de Raamweg, ter hoogte van het Hubertusviaduct.

Als gevolg van deze maatregelen kwam het Wittebrugpark te liggen in het Sperrgebiet van de Vesting Scheveningen; de bewoners moesten vanaf eind 1942 vertrekken voor zover hun aanwezigheid niet noodzakelijk was. De meeste bewoners zullen dit bevel hebben opgevolgd; anderen bleven zich, met wisselend succes, halsstarrig verzetten, al dan niet met een beroep op de noodzaak van hun aanwezigheid. Nog weer anderen wachtten niet op het bevel en vertrokken 'vrijwillig', geïmponeerd door de oorlogsdreiging. De grens van het Sperrgebiet werd bewaakt; voor grensoverschrijding was het bezit van een Ausweis vereist. Om de vesting te kunnen betreden moest gebruik gemaakt worden van de toegangen die op zeven plaatsen waren ingericht; één van die toegangen bevond zich bij de Witte Brug.

1943: de Nieuwe Parklaan wordt bezet

Achter de voorgevels van de ontruimde villa's aan de Nieuwe Parklaan (maar ook elders in het Wittebrugpark) was de bezetter volop aanwezig. Een groot aantal panden in het Sperrgebiet werd gevorderd en in gebruik genomen door de Wehrmacht, de Sicherheitspolizei en andere organen van de bezetter. Daaronder de vestingcommandant SS Oberführer Erwin Tzschoppe met zijn Verteidigungsstab die vanaf de eerste helft van 1943 op verscheidene plaatsen aan de Nieuwe Parklaan en elders (o.a. Dennehove aan de Badhuisweg) in het Wittebrugpark acte de présence gaf. Onderstaande weergave van de situatie langs de Nieuwe Parklaan (binnen het Wittebrugpark) is ontleend aan een onderzoek door de Haagse Bunkerploeg in de archieven van Haagse nutsbedrijven.

Het vorderen van de panden in het Wittebrugpark gebeurde waarschijnlijk niet 'en bloc' maar naar behoefte en soms als zich een geschikte gelegenheid voordeed waarbij de op handen zijnde ontruimingen en evacuatie elders in Scheveningen een passend kader vormden. Tussen ontruiming, vordering en evacuatie bestond echter geen eenduidig verband. In mei 1943, toen de evacuatie tijdelijk tot stilstand leek gekomen, werden de bewoners van Dennehove aan de Badhuisweg gesommeerd hun woning te ontruimen om plaats te maken voor de staf van de vestingcommandant. Ook de vordering van andere panden in het Wittebrugpark kreeg omstreeks die tijd zijn beslag. En al ruim een jaar eerder, in begin 1942 (er zijn zelfs meldingen van november 1940), maakte de Sicherheitspolizei zich al meester van 'Windekind' op een moment dat van evacuatie nog geen sprake was.

Misschien was 'Windekind' een gerichte vordering waarbij de afwezigheid van de Nederlandse eigenaar, Van 't Sant, een rol speelde. Van 't Sant (1883-1966) was particulier secretaris van Koningin Wilhelmina; hij vergezelde haar toen zij op 13 mei 1940 uitweek naar Londen. Over de omstreden Van 't Sant is zeer uitvoerig geschreven door L. de Jong in 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog', deel 9, pp 811-836. Omdat ook de naastliggende panden Nieuwe Parklaan 72 en 74 al in 1942 werden gebruikt door de Sicherheitspolizei ligt het voor de hand te veronderstellen dat ook de vordering van deze panden geen verband hield met de massale evacuatie van de vesting Scheveningen.

De nieuwe bewoners van de gevorderde panden zullen niets hebben gedaan aan het onderhoud. Niet-gevorderde, maar als gevolg van de evacuatie leegstaande, panden waren er meestal nog slechter aan toe: de bezetters en de burgerbevolking zochten, met name in de winter '44-'45, overal naar hout om de kachels te stoken. Vooral kastplanken, lambriseringen, meubels en (parket)vloeren waren in trek. Na de oorlog kwam de terugkeer van de verdreven bewoners soms pas op gang als de schade was vastgesteld en er uitzicht bestond op vergoeding. Dit gold ook het herstel van de bruggen en wat daarmee samenhing; tot in 1956 werd er tussen Gemeente en Rijk nog gekibbeld over de verdeling van de kosten van de beplanting.

De evacuatie

In principe wilde de Wehrmacht de handen vrij hebben voor de verdediging tegen een geallieerde invasie.

Burgers zouden in zo'n geval voor de voeten lopen of zelfs de vijand kunnen helpen. Ze moesten dus het gebied verlaten nadat de verdedigingswerken gereed waren of zoveel eerder als dat voor de aanleg nodig was. Aan de andere kant was de aanwezigheid van een beperkt aantal 'lebensnotwendige' burgers wenselijk om het leven in het Sperrgebiet aan de gang te houden. Deze spagaat heeft de dynamiek van de maatregelen rond de evacuatie van de burgerbevolking van eind 1942 tot eind 1944 grotendeels bepaald.

De aanvankelijke visie was dat de lebensnotwendige burgers bij elkaar zouden worden gehuisvest in enkele grote gebouwen binnen de vesting maar dat hun verwanten buiten de vesting moesten wonen. Ook andere wereldvreemde voorstellen circuleerden maar werden door de werkelijkheid veelal snel achterhaald. Het gevolg van e.e.a. was dat aangekondigde maatregelen nogal eens werden gewijzigd of dat deadlines werden verschoven. Dit bevorderde een cultuur van tegenwerking waarin de gemeentelijke uitvoeringsdiensten ruimte zochten en kregen om de Duitse bevelen te amenderen of af te zwakken. Creatief individueel verzet leidde er niet zelden toe dat ontruimingsbevelen werden genegeerd; als een ontruimingsbevel niet werd gevolgd door een vordering schoot de controle wel eens tekort. Bart van der Boom (1995) schat dat ca. 2000 bewoners van de vesting daar illegaal verbleven. Het ging daarbij niet alleen om oorspronkelijke bewoners; ook onderduikers maakten graag gebruik van de vele leegstaande panden.

Deze relativeringen laten onverlet dat de evacuatie die eind 1942 werd aangekondigd een grootschalig menselijk drama werd. Voorafgegaan door enkele beperkte evacuaties (die de bevolking vlak achter het strand betroffen) kwam de eigenlijke evacuatie in een tweetal golven op gang. De grote golf, betrekking hebbend op ca. 100.000 bewoners voltrok zich in de eerste maanden van 1943 in het Scheveningse deel van de vesting. De tweede golf had betrekking op het Clingendaelse deel: eind 1943 moesten ca. 14.000 bewoners van het Benoordenhout hun huizen verlaten.

Na de geallieerde invasie in Normandië maar in het bijzonder na het uitbreken van de Spoorwegstaking op 17 december 1944 was het gedaan met de verdere voltooiing van het evacuatie-project. Op beperkte schaal mochten eerder geëvacueerden zelfs naar hun woning terugkeren terwijl anderen die de vesting alsnog wilden verlaten daarvoor geen toestemming kregen.

Epiloog

In de Oorlogsjaren in het Wittebrugpark kunnen twee perioden worden onderscheiden.

Tot 1943 werd het beeld overwegend bepaald door de jodenvervolging. Onderzoek wijst uit dat zeven Joodse bewoners de holocaust niet hebben overleefd. De globale organisatie van de 'Endlösung' in Nedeland en de gedetailleerde organisatie voor Den Haag en omgeving waren gevestigd in de dubbele villa Nieuwe Parklaan 72+74, naast de villa 'Windekind' waar de sterke arm van de SD was gehuisvest.
Vanaf 1943 veranderde het karakter van het Duitse oorlogsinitiatief; na het échec van Stalingrad werd het overwegend een verdedigingsoorlog. In dat kader moest de vesting Scheveningen worden ontruimd; de bevolking werd geëvacueerd. Dit gold ook voor het Wittebrugpark waar bovendien haast alle villa's werden gevorderd door de bezetter.

Naast de zeven Joodse slachtoffers van de holocaust is er over het lot van de andere bewoners tijdens de oorlogsjaren weinig bekend. Opvallende verzetsdaden hebben zij waarschijnlijk niet verricht en evenmin is het Wittebrugpark een gebied waar grote verzetsdaden zijn gepleegd. Toen zij na de oorlog terugkeerden troffen ze een toestand van ontreddering aan: de Witte Brug en de Cremerbrug waren afgebroken, evenals de Kanaalvilla. De overige huizen waren er nog allemaal maar ze waren door de tijdelijke bewoners veelal 'uitgewoond'. De hongerwinter 1944/1945 was voor de Duitse bewoners vooral een strenge winter met onvoldoende brandstof voor verwarming en veel behoefte aan alles wat kon branden: kastplanken, betimmeringen, etc. Maar na de beklemmende sfeer van de bezettingsjaren zal de tijdgeest van wederopbouw en optimisme al gauw het heft in handen hebben genomen.

gepubliceerd ~2004