Kanaal

Proloog

Scheveningen, 30 november 1813, aan het strand

Kort na het vertrek van het Franse bestuur landde daar -op uitnodiging van een Driemanschap van Haagse notabelen en na een afwezigheid van achttien jaar- prinsWillem Frederik van Oranje die zich presenteerde als 'soeverein vorst' (in 1815 opgewaardeerd tot 'Koning Willem I').

De prins was tijdens de Napoleontische periode een eigen weg gegaan met militaire en politieke avonturen. De rentree van deze Oranjetelg (zoon van de laatste stadhouder Willem IV) zal 200 jaar later, rond 30 november 2013, veel aandacht krijgen onder het motto '200 jaar koninkrijk'. Historisch is dit motto wat kort door de bocht; correcter zou zijn te spreken van '200 jaar Oranje vorstenhuis'.

In de verzamelde menigte op het strand bevond zich o.a. Jakob Pronk, reder en vurige Oranjeklant. Hij stond aan 'de goede kant' en dat kan hem hebben geholpen om de vergunning te krijgen voor de bouw van een badhuis dat in 1818 in bedrijf kwam.

Het badhuis bleek een schot in de roos! Ook elders in Europa sloeg 'baden in zee' aan bij een welgesteld publiek. Het werd de aanzet voor een nieuw Scheveningen met een breed spectrum van toeristische activiteiten.

En de tijd zat mee. Na de deprimerende Napoleontische periode was er een nieuw élan ontstaan waarin 'alles' mogelijk leek. Koning Willem I ontpopte zich als een autocratische vorst-bestuurder die het Haagse college van vier burgemeesters in 1824 verving door één alleenregerende burgemeester, L.C.R. Copes van Cattenburgh (1771-1842).

Deze was graag bereid te laten zien wat hij waard was. Nog in hetzelfde jaar nam de nieuwbenoemde gezagsdrager het opzienbare initiatief om Den Haag en Scheveningen te verbinden met een nieuw te graven kanaal en kon hij aan de Raad berichten dat dit plan de Koninklijke goedkeuring had verkregen.

Het plan viel meer op door daadkracht dan door economische analyse en deskundige uitwerking van volgroeide initiatieven. Copes c.s. speelden hun spel met vier troefkaarten:

  1. Het kanaal moest het slepende probleem van de stinkende Haagse grachten oplossen door rechtstreekse uitlozing naar zee.
  2. Het kanaal als verkeersader zou de economische bloei van de nieuwe badplaats ondersteunen, zowel voor het vrachtvervoer (vis, bouwmaterialen) als personenvervoer (trekschuit). De breedte van het Kanaal werd geprojecteerd op 15 meter, zoals twee eeuwen eerder de Leidse Trekvaart van Leiden naar Haarlem.
  3. Ontginning was een vanzelfsprekende prioriteit voor het stadsbestuur van het groeiende Den Haag; de ruige Oostduinen zouden door het kanaal worden ontsloten voor het winnen van cultuurgrond en op termijn mogelijk ook voor bouwgrond.
  4. Geheel nieuw was de spectaculaire ambitie dat het kanaal zou eindigen in een zeehaven waardoor Den Haag kon profiteren van de opbloei van de handel met Engeland.

Aarzelende vragen rond deze ambitieuze doelstellingen werden resoluut weggewuifd: in een sfeer van optimisme en maatschappelijke eensgezindheid zouden eventuele problemen 'werkendeweg' worden opgelost. O.a. gold dit de eventuele weerstanden van grondeigenaren die mogelijk niet gediend zouden zijn van een Kanaal over hun terrein.

Lees verder: Overzicht van het Kanaalproject