Uitgifte van Gronden

Voorwaarden voor de uitgifte van gronden

Het Gemeentebestuur had rond 1900 slechts weinig wettelijke instrumenten ter beschikking om invloed uit te oefenen op de woningbouw. Het voornaamste instrument was de Bouwverordening op grond waarmee voorwaarden konden worden gesteld bij de uitgifte van gronden. De voor het Nieuwe Park vastgestelde Voorwaarden vallen op door streng geformuleerde details. Zo werd in artikel 4 de basis gelegd voor de karakteristieke ijzeren hekken die op veel plaatsen, bijv. langs de Wagenaarweg tussen Nieuwe Parklaan en Cremerweg, in uiteenlopende staat van verval bewaard zijn gebleven. Deze Voorwaarden voor de uitgifte van gronden werden vastgesteld door de Gemeenteraad op 6 januari 1891. De voorwaarden werden getrouw doorgegeven in koopakten; onderstaande weergave is afkomstig uit een koopakte van 1900 toen al duidelijk was dat de toekomst van het 'Nieuw Park' nog volop in beweging kon komen:

  1. Op den grond mogen, tenzij Burgemeester en Wethouders afwijking goedkeuren, niet anders worden gesteld dan vrij staande gebouwen met een gevelbreedte van ten hoogste vijf-en twintig meter, bestaande uit ene villa als één perceel te bewonen en overigens met inachtneming van het in de volgende artikelen bepaalde.
  2. De op te richten gebouwen mogen niet worden geplaatst op minderen afstand dan van acht Meters uit den openbaren weg, vijf Meters van de erfscheidingen, noch ook van tien Meters van elkaar, behoudens de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om vergunning te verleenen tot het maken van uitbouwsels aan de zijgevels tot ten hoogste twee Meters buiten de gevel. Bovendien mag geen gebouw worden opgericht noch met den aanleg van terrein worden aangevangen dan overeenkomstig de vooraf door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde gevelteekeningen der gebouwen, hunne juiste plaatsing, de hoogte of hoogten, die bij de bebouwing of den aanleg van het terrein zal of zullen worden aangenomen, benevens de teekeningen van den aanleg van het terrein tusschen den openbaren weg en het gebouw, zullende de Burgemeesters en Wethouders bevoegd zijn in een en ander die aan te brengen, die hen noodig zullen blijken, zullende de voorgeschreven wijzigingen bij de bebouwingen of den aanleg in acht moeten genomen worden .
  3. De te stichten gebouwen mogen niet worden bestemd of gebezigd tot hofjes of tot inrichtingen vermeld in artikel twee der wet van den tweeden juni achttien honderd vijf en zeventig (Staatsblad nummer 95); evenmin mogen zonder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders en anders dan op de door hen daartoe aangewezen plaatsen, stallen, koetshuizen, winkels, koffiehuizen of dergelijke inrichtingen op de verkochte perceelen worden gevestigd, die aan de gebouwen het karakter van particuliere gebouwen zouden ontnemen.
  4. De verkochte terreinen zullen, tenzij met toestemming van Burgemeester en Wethouders niet langer dan zes maanden na de dagteekening van de akte van verkoop zonder afscheiding aan den openbaren weg mogen blijven. Die afscheiding, waarvan de kosten voor rekening van den eigenaar van het verkochte perceel zal zijn, zal, tenzij met vergunning van Burgemeester en Wethouders, uit niet anders mogen bestaan dan uit een open ijzeren hek van een Meter hoogte op een steenen voetmuur van ten minste vijf en twintig centimeter boven den bovenkant van het trottoir, een en ander vervaardigd naar de vooraf door Burgemeester en Wethouders goed te keuren teekening en constructie of volgens het door hen aangegeven model. Ten aanzien van de plaatsing dezer afscheiding zal als regel worden aangenomen, dat de inrijhekken van twee aangrenzende perceelen zoo dicht mogelijk naast elkander komen in dier voege, dat voor beide inrijen slechts één overgang noodig zij.
  5. De erfscheidingen tusschen de perceelen mogen niet bestaan uit dichte schuttingen of muren, doch alleen uit ijzeren hekken of rasterwerk, tenzij met vergunning van Burgemeester en Wethouders. Tusschen de gebouwen en erfscheidingen mogen geen dichte afsluitingen worden gemaakt zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders.
  6. Op den grond moeten binnen den tijd van vijf jaar na de dagteekening der akte van verkoop, voor het uiterlijk bewoonbare gebouwen zijn gesticht. Na verloop van dien termijn treedt de gemeente, indien daaraan ter beoordeling vn Burgemeester en Wethouders niet is voldaan, op de den kooper gedane aanzegging, dat hij in gebreke is, des verkiezende kosteloos terug in het bezit van den grond met den opstal. De termijn van vijf jaren kan door Burgemeester en Wethouders worden verlengd en gaat ten aanzien van grond overgedragen vóór de vaststelling van deze voorwaarden in ten dage van die vaststelling.
  7. De koopers en hunne opvolgers in hun recht van eigendom zijn verplicht hunne terreinen, voor zover die onbebouwd mochten blijven, binnen twee jaren na de dagteekening der akte van verkoop, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders te beplanten en die beplanting voortdurend te onderhouden. De termijn van twee jaren kan door Burgemeester en Wethouders worden verleng en gaat ten aanzien van grond overgedragen vóór de vaststelling van deze voorwaarden in ten dage van die vaststelling.
  8. Ter verzekering van de richtige nakoming der vorenstaande bepalingen worden deze, voor zoveel de burgerlijke wet zulks toelaat, als erfdienstbaarheden gevestigd op den aldus te verkoopen grond ten behoeve en ten nutte van de grond, waarop de Nieuwe Parklaan is aangelegd.
  9. Voor het geval in stede van verkoop de grond in erfpacht (in elk geval eindigende 1 januari 1990) wordt uitgegeven, zullen de bovenstaande voorwaarden in verband daarmede de vereischte wijziging ondergaan.
  10. De akten van overdracht moeten ten overstaan van een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen notaris worden verleden.