Het Duin
W. van Noord
Het duin tussen het Soldatenpad en de Badhuisweg
Dat duin was maar een klein deeltje van het uitgestrekte oostduin waarvan het alleen door de Badhuisweg gescheiden was. Maar, hoe klein ook, toch was daar al zoveel van de machtigmooie duinfauna en flora te zien, dat ik ook daarover graag wat vertellen wil.
Het lage gedeelte ervan lag, met alles wat erin leefde, groeide en bloeide, door een korte rij hoge duinen goed beschut. Vooral de zuidflanken van die hoge duinen, waren schier ondoordringbaar begroeid met manshoge duindoorn, liguster en vlier, waart de frisgroene braamranken tussendoor kronkelden en de mooie driedistels als kleine zonnetjes glansden.
Lang niet alles, maar toch genoeg van wat in het Panorama Mesdag van de oude omgeving zo natuurgetrouw geschilderd te zien is, was ook van dat hoge duin af te zien. Indrukwekkend is het om met zwaar stormweer van zo'n hoogte af in de verte de onstuimige zee te zien, waarvan dan de branding tot aan de horizon van hoge wildrollende en witschuimende golven vol is.
Langs de Badhuisweg waren mooie berkenpannetjes, die dicht omgroeid waren met velerlei heesters, als kamperfoelie, berberis, egelantieren, Gelderse rozen, hoge grassen, bloemen en welriekende kruiden, vooral kruizemunt. De grote melkwitte bloemen met gele harten en fijne als gehaakte rand van de Gelderse roos komen al bijzonder mooi uit tegen de donkergroene achtergrond.
Alleen in 't begin van de lente, dus maar heel korte tijd, bloeiden in die pannetjes het mooie van vorm op de hyacint gelijkend donker paarsblauwe Zenegroen. Die mooie dichtbegroeide pannetjes waren ook daar, als overal in de duinen, veilige broed- en schuilplaatsen voor vele vogels.
Op een meer hoog en vlak stuk van dat duin tierde nog een tamelijk groot veldje struikhei. Op de grond, buiten de pannetjes, waren veel lagen met veel kleurende en geurende bloemen en bloempjes begroeid en waarvan op de laagten veel mals gras stond, waaraan het ezeltje en de geiten van mijn oom, zich de ganse zomer naar hartelust konden tegoed doen. Uit die melk van die kieskeurig geiten was de smaak van de tijm goed te proeven.
Ook stonden daar wijdverspreid groepjes, van ouderdom, weer en wind gedrongen en verwrongen, maar juist daarom zo schilderachtige populieren, berken en abelen. Ook stonden daar prachtige laag in heestervorm opgegroeide eiken die stoven worden genoemd, lage duin- en meidoorntjes en nog veel meer, ook al teveel om op te noemen. En zo was daar in dat kleine stukje duin wat, naar schatting niet meer dan hoogstens vijf of zes ha. groot was, van vroeg in de lente tot laat in de herfst al van zoveel schoon toe genieten.
Maar niet alleen in de lente, zomer en herfst, ook in de winter was daar als overal in onze mooie duinen dikwijls nog veel van de natuur te genieten. Want wat is het niet prachtig als alles wit ziet van rijp, of veilig geborgen onder oen dikke laag sneeuw rust en slaapt om in de volgende lente weer even schoon, fris en gezond te ontwaken.
Aan de Nieuwe Parklaan nr 22, is naast de villa nog een klein hoekje van dat duin ongeschonden gespaard gebleven. Daar staat nog een groepje manshoge duindoornen en andere heestertjes waartussen nog enkele zandblauwtjes, duizendblad en de gele zandkool standhouden. Als ik bij dat plekje kom, dan kan ik niet nalaten nog even te blijven stilstaan en dan zie ik in mijn verbeelding dat paradijsachtige stukje duin zoals ik het in het verre verleden zo goed heb gekend. Dan hoor ik, als toen in de lente het zingen van de vele vogels. Dan hoor en zie ik de leeuwerik jubelend opstijgen tot grote hoogte en afdalen en neerstrijken op hetzelfde plekje waarvan hij is gestegen. Dan hoor ik weer het liefelijk geluid van .de wielewaal, het enigszins klagend geluid van de rondzwervende wulp, de roep van de koekoek uit de verte en het kraaien van de fazanthaan. Dan zie ik weer het ezeltje en de geiten van mijn oom rustig grazend in de laagten van de heuveltjes en het wilde konijntje vluchten tussen de dichte struiken.
En als ik dan eindelijk verder ga, word ik een minuut later uit mijn mijmering over al dat verdwenen natuurschoon weer ruw losgerukt door het jagende en jachtende leven van de grote stad.
manuscript ~1956gepubliceerd ~2002